1) | haar volheid, |
|
Dat is, al wat er in is. Zie Ps. 24:1.
|
|
2) | alles |
|
Of, al wat daar uitspruit. Hebreeuws, al hare uitspruitselen.
|
|
|
|
3) | over |
|
Of, tegen, of op.
|
|
4) | al de heidenen, |
|
Te weten die het volk Gods vervolgen; gelijk daar zijn de Edomieten, Moabieten, Filistijnen, Syriërs, Assyriërs, Chaldeën en Babyloniërs, onder wie ook verstaan worden alle vijanden der kerk Gods.
|
|
5) | over al hun heir; |
|
Of, tegen, of op.
|
|
6) | Hij heeft hen verbannen, |
|
Dat is, Hij heeft besloten hen te verbannen, en alzo straks wederom. Zie Deut. 2:34.
|
|
7) | En hun verslagenen |
|
De profeet beschrijft in dit en in de volgende verzen, met allegorische of verbloemde woorden, de nederlaag der vijanden van Gods volk, die wel eerst is geschied aan de Assyriërs, Babyloniërs en andere volken, die de Israëlieten hadden vervolgd en beschadigd; maar zij zal eerst volkomen voltrokken worden wanneer Jezus Christus, als opperste rechter, de ganse wereld oordelen zal.
|
|
8) | zullen weggeworpen worden, |
|
Tot een aas der wilde dieren; zij zullen niet begraven worden.
|
|
9) | smelten |
|
Of vervlieten, of druppen.
|
|
10) | van hun bloed. |
|
Dat is, vanwege hun bloed.
|
|
11) | uitteren, |
|
Dat is, smelten, verwelken. De zin is: De mensen zullen vanwege de uitvoering dezer oordelen Gods alzo ontsteld en verbaasd zijn, alsof het leger des hemels, te weten zon, maan en sterren, zouden vergaan of omgekeerd worden.
|
|
12) | toegerold |
|
Dit moet men verstaan naar de wijze, die eertijds bij de Joden en andere natiën gebruikelijk is geweest, die op lange bladen van perkament schreven, die zij dan oprolden. Zie Jes. 8:1.
|
|
13) | hun heir zal afvallen, |
|
Te weten het heir der hemelen.
|
|
14) | Want Mijn zwaard |
|
Dit zijn de woorden des Heeren. En de profeet beschrijft hier, en Jes. 34:6,7, enz. den ondergang van de vijanden der kerk Gods.
|
|
15) | is dronken |
|
Te weten van het bloed der verslagenen. De zin is: Ik zal er in mijn rechtvaardigen toorn velen verslaan, achtervolgens het besluit, dat in den hemel genomen is.
|
|
16) | ten oordeel |
|
Ter straf, ter wraak.
|
|
17) | op Edom, |
|
De Edomieten waren de naaste bloedverwanten der Israëlieten; zij hadden en onderhielden ook de besnijdenis; maar evenwel waren zij derzelver grootste vijanden en vervolgers, en zij zijn een voorbeeld van al de vijanden der kerk Gods, die zich wel beroemen uit dezelve gesproten te zijn, en gebruiken dezelfde sacramenten, maar inderdaad de rechtgelovigen haten.
|
|
18) | hetwelk Ik |
|
Hebreeuws, het volk mijns bans.
|
|
19) | van het bloed |
|
Ene gelijkenis, genomen van de slachtoffers van het Oude Testament.
|
|
20) | der lammeren |
|
Dat is, van de mensen, die klein en gering zijn. Of, lammeren betekent de jongen, bokken de ouden.
|
|
21) | een slachtoffer |
|
Of, ene slachting. Het Hebreeuwse woord, hetwelk dikwijls een slachtoffer betekent, is ook meermalen voor slachting genomen, gelijk Gen. 31:54; 1 Sam. 28:24, en 1 Kon. 19:21.
|
|
22) | Bozra, |
|
Dit was de hoofdstad in der Edomieten land, en zij is geweest een voorbeeld der stad Rome. Vergelijk hiermede Openb. 18:2; van Bozra in Moab, zie Jer. 48:24.
|
|
23) | de eenhoornen |
|
Dat is, de machtigen en hoogverhevenen, die boven alle anderen in wreedheid uitsteken in het vervolgen der godzaligen.
|
|
24) | met hen |
|
Te weten met de lammeren en bokken, Jes. 34:6.
|
|
25) | afgaan, |
|
Te weten ter slachting.
|
|
26) | de stieren; |
|
Zie Ps. 22:13.
|
|
27) | hun land |
|
Te weten der Edomieten land, waarvan boven Jes. 34:6 gesproken is.
|
|
28) | van het bloed, |
|
Te weten der verslagen eenhoornen, varren en stieren. Vergelijk hiermede Openb. 19:21.
|
|
29) | stof |
|
Dat is, hunne aard, of aardrijk.
|
|
30) | van het smeer |
|
Te weten dat uit de verslagenen vlieten zal.
|
|
31) | de dag der wraak |
|
In welken de Heere het onnozel bloed zijns volks wreken zal.
|
|
32) | om Sions twistzaak. |
|
Dat is, vanwege de zaak Zions, dat is, der gemeente Gods, die zwaarlijk van hare vijanden is vervolgd geweest.
|
|
33) | hun beken |
|
Te weten der stad Bozra, of der Edomieten en vijanden der kerk Gods.
|
|
34) | zullen in pek |
|
Met deze en de volgende woorden wordt te kennen gegeven dat het land ten enenmale zal verdorven worden, alzo dat het den lande van Sodom en Gomorra zal gelijk worden.
|
|
35) | hun stof |
|
Zie de aantekening Job 18:15.
|
|
36) | Het zal des nachts |
|
Te weten het brandende pek, of het brandende land, dat tot pek zal geworden zijn. Vergelijk hiermede Openb. 18:9, en Openb. 19:3.
|
|
37) | zijn rook opgaan; |
|
Te weten der stad Bozra.
|
|
38) | de roerdomp |
|
De zin is: Hun land zal in den grond zo verwoest en verdorven worden, dat er niets dan wilde en verschrikkelijke dieren in wonen zullen. Zie Jes. 14:23, alwaar van deze en dergelijke ondieren ook gesproken wordt, gelijk ook Lev. 11:17.
|
|
39) | Hij |
|
Te weten de Heere.
|
|
40) | zal een richtsnoer |
|
Dat is, Hij zal hen meten om te verderven. Zie 2 Kon. 21:13, en de aantekening aldaar.
|
|
41) | een richtlood |
|
Hebreeuws, stenen der ledigheid; dat is een meetsnoer waar een steen aan hangt; Zach. 4:10 staat, een steen des tins; dat is, een meetsnoer waar een tinnen gewicht aan hangt; en een richtlood der woestheid, of der ledigheid; dat is, tot een teken dat zij ledig en woest zullen gemaakt worden.
|
|
42) | Hun |
|
Te weten van het land Edom.
|
|
43) | edelen |
|
Hebreeuws, witte; dat is, degenen die witte zuivere klederen dragen, gelijk de vorsten en groten des lands plachten te doen; zie de aantekening 1 Kon. 21:8, en Neh. 2:16.
|
|
44) | zij |
|
Te weten de overgebleven Edomieten, of de inwoners der stad Bozra.
|
|
45) | tot |
|
Dat is, tot de regering des lands.
|
|
46) | zullen niets zijn. |
|
Dat is, zij zullen allen te schande gekomen zijn, derhalve zal hen niemand met raad of daad kunnen ophelpen.
|
|
47) | opgaan, |
|
Dat is, wassen.
|
|
48) | het zal een woning |
|
Te weten Bozra.
|
|
49) | de jongen |
|
Zie Job 30:29.
|
|
50) | de wilde dieren der woestijnen |
|
Zie van deze en dergelijke gedrochten Jes. 13:21.
|
|
51) | de wilde dieren der eilanden |
|
Zie van deze en dergelijke gedrochten Jes. 13:21.
|
|
52) | de duivel |
|
Hebreeuws, Sagnir. Zie Jes. 13:21.
|
|
53) | het nachtgedierte |
|
Hebreeuws, Lilith.
|
|
54) | de wilde meerle |
|
Hebreeuws, Kippos. Men kan niet zekerlijk weten wat dit voor een vogel is.
|
|
55) | en leggen, |
|
Te weten hare eieren. Anders, voortbrengen; te weten de eieren die zij in het lijf heeft.
|
|
56) | uitbikken, |
|
Hebreeuws, splijten, klieven, namelijk de eierschalen, opdat er de kiekens uitkomen.
|
|
57) | onder haar schaduw |
|
Dat is, onder hare vleugelen.
|
|
58) | met elkaar |
|
Hebreeuws, de vrouw [met] hare metgezellin, of vriendin.
|
|
59) | in het boek des HEEREN, |
|
Hebreeuws, uit; dat is, in, of uit het boek dezer profetieën, die ik uit het bevel des Heeren beschrijf.
|
|
60) | niet een |
|
Te weten, zaken, of voorverhaalde wilde dieren.
|
|
61) | het een noch |
|
Hebreeuws, de vrouw [met] hare vriending; gelijk boven Jes. 34:15.
|
|
62) | mijn mond zelf |
|
Dit spreekt de Heere.
|
|
63) | Zijn Geest |
|
Te weten des Heeren. Dit spreekt de profeet. Anders: de mond [des HEEREN].
|
|
64) | zal ze samenbrengen. |
|
Te weten de bovenverhaalde dieren en vogels.
|
|
65) | voor hen |
|
Te weten voor die dieren en vogels.
|
|
66) | het hun |
|
Te weten het land der Edomieten. Anders, heeft zij; te weten de stad Bozra.
|
|
67) | tot in der eeuwigheid |
|
De zin is: Nadat de Heere zelf het land der Edomieten en zijner andere vijanden aan de wilde en vervaarlijke dieren tot hunne woning zal ingegeven en uitgedeeld hebben, zo zullen zij altoos daarin blijven. Alzo dat het steeds een vervloekt en verwoest land zijn en blijven zal; alzo zal ook de vloek des Heeren steeds over de vijanden zijner kerk zijn en blijven.
|
|