1) | boek van |
|
Of, verhaal, register, rekening, optelling der geboorten, of geslachten, dat is, dergenen die van Adam geboren zijn; versta niet van allen, maar degenen, uit wie de Heere Christus, naar het vlees, door Seths linie geboren is, Luk. 3: en die voor het merendeel den waren godsdienst, tot den zondvloed toe, bewaard hebben.
|
|
2) | naar den gelijkenis Gods. |
|
Dat is, naar zijne gelijkenis, zie boven Gen. 1:26,27.
|
|
|
|
3) | hun naam mens, |
|
Zowel van de vrouw als van den man: niettegenstaande de verscheidenheid van beider oorsprong; te weten, dat Adam uit de aarde, en Eva uit Adam geschapen was.
|
|
4) | leefde |
|
Dat is, toen hij zolang had geleefd, of zo oud was, kreeg hij een zoon. En zo moet men dit ook in het volgende verstaan.
|
|
5) | honderd en dertig jaren , |
|
Hebr. dertig en honderd jaar; en alzo wordt hier en elders in de Hebr. spraak het kleinere getal meest voor en het meerdere achter gesteld.
|
|
|
|
6) | naar zijne gelijkenis, |
|
Tegen Gods beeld en gelijkenis, naar hetwelk Adam geschapen was, wordt hier nu gesteld Adams beeld en gelijkenis, naar hetwelk Seth geboren is. Gods beeld was volmaakt, maar na den val was Adams beeld gans verdorven; waardoor nu alle mensen, die natuurlijk uit Adam geboren worden, zondig, ellendig en den dood onderworpen zijn. Zie Rom. 5:12.
|
|
|
|
7) | noemde |
|
Te weten, uit occasie der woorden, die Heva sprak, toen zij dezen zoon kreeg, zie boven Gen. 4:25.
|
|
8) | jaren en dertig jaren; |
|
Het woordje jaar wordt hier tweemalen gesteld naar de Hebr. manier; maar hierna wordt het éénmaal, om de eigenschap onzer Nederduitse taal, nagelaten.
|
|
|
|
9) | Kenan. |
|
Luk. 3:37, genaamd Kainan.
|
|
10) | Mahalaleël. |
|
Luk. 3:37 staat in het Grieks Malaleël.
|
|
|
|
11) | hij gewon |
|
Verg. den Zendbrief van Judas vs. 14,15.
|
|
12) | Henoch. |
|
Hebr. Chanoch.
|
|
13) | Methusalah. |
|
Hebr. Methuschalach.
|
|
|
|
14) | wandelde met God, |
|
Dat is, hij leidde voor God een heilig leven met groten ijver en bijzondere gestadigheid, zich afzonderende van de goddeloosheid en boze zeden der wereld. Zie onder dezelfde manier van spreken, hoofdstuk Gen. 6:9; Mich. 6:8; en vergelijk Jer. 12, op vs. 3.
|
|
15) | en hij was niet meer, |
|
Dit wordt verklaard, Hebr. 11:5, dat hij is weggenomen en overgezet in het eeuwige leven.
|
|
16) | Lamech |
|
Hebr. Lemech.
|
|
17) | Methusalah |
|
Deze Methusalah is de oudste geweest van alle mensen, die op aarde geleefd hebben, waarvan de Heilige Schrift meldt.
|
|
|
|
18) | Noach, |
|
In het Nieuwe Testament genaamd Noë, Luk. 3:36; 1 Petr. 3:20; Hebr. 11:7. De twee Hebreeuwse woorden Noach en Nicham, die hier beiden gebruikt worden, hebben enige gelijkheid. Het ene betekent rusten, waarvan de naam Noach genomen is; het andere vertroosten, waarmede de reden der benaming aangewezen wordt, want Lamech, zonder twijfel door des Heeren Geest onderricht zijnde, heeft gezien dat Noach tot wat bijzonders zou gebruikt worden.
|
|
19) | vanwege het aardrijk, |
|
Zie boven hoofdstuk Gen. 3:17,18,19, Gen. 4:11.
|
|
20) | vijfhonderd jaren |
|
Hebr. een zoon van vijf honderd jaar. Dat is, Noach was zoveel jaren oud, of ging in het vijf honderdste jaar. Deze manier van spreken vindt men zeer dikwijls in de Heilige Schrift. Zie onder Gen. 7:6, Gen. 11:10, Gen. 17:17, enz.
|
|
21) | gewon |
|
Dat is hier te zeggen: hij begon te gewinnen, gelijk hoofdstuk 11:26, want deze drie zonen zijn in één jaar niet geboren; maar eerst Jafeth, daarna Sem en ten laatste Cham. Zie hoofdstuk Gen. 9:24, Gen. 10:10; Sem wordt hier de eerste gesteld, als een godvruchtig voorvader van onzen Heere Jezus Christus naar het vlees, mitsgaders van alle Hebreën. Zie hoofdstuk Gen. 10:21, enz.
|
|