1) | schenker |
|
Dat is de overste van de schenkers, en de overste van de bakkers, gelijk blijkt uit vs. 2, Gen. 20:2.
|
|
2) | hovelingen, |
|
Zie boven, Gen. 37:36.
|
|
3) | der trawanten, |
|
Zie boven, Gen. 37:36.
|
|
4) | in het |
|
Zie boven, Gen. 39:20.
|
|
5) | gevangen was. |
|
Hebr. gebonden; alzo boven, Gen. 39:20, en onder, Gen. 40:5.
|
|
6) | sommige |
|
Anders, vele dagen; zie boven, Gen. 4:3.
|
|
7) | elk naar de |
|
Dat is, het waren geen ijdele dromen, maar elk had zijn beduiding, die Jozef door Gods ingeven aan hen gedaan heeft, en die door de uitkomst bevestigd zijn; zie onder, Gen. 40:12,18,19,20 enz.
|
|
8) | die des konings |
|
Dat is, die tevoren in den dienst des konings waren geweest, maar nu gevangen lagen.
|
|
9) | onsteld. |
|
Of, verbaasd, beroerd. Het Hebreeuwse woord betekent grote ontsteltenis des gemoeds, komende uit bekommernis, zorg, vrees, droefenis en hevige gramschap. Dit is nu de aard der dromen, die God den mensen toeschikt, dat zij dezen beroeren en ontstellen. Zie onder Gen. 41:8; Dan. 2:1; Matth. 27:19.
|
|
|
|
10) | hechtenis |
|
Hebr. bewaring.
|
|
11) | kwalijk |
|
Hebr. kwaad; dat is, droevig bekommerd. Aldus wordt dit woordje genomen; Neh. 2:1,2,3; Spreuk. 25:20.
|
|
12) | er is niemand |
|
Dat is, wij hebben hier geen waarzegger of droombeduider bij ons, en het is ons niet geoorloofd uit te gaan om te vragen; want zij hadden veel waarzeggers, gelijk te zien is onder, Gen. 41:8.
|
|
13) | Zijn de |
|
Jozef trekt hen van de droombeduiders af tot God, als van wien zulke dromen en hun rechte beduiding afkwamen.
|
|
14) | In mijn |
|
Dat is, toen ik droomde, of, toen ik in mijn droom was.
|
|
15) | zie zo |
|
Dit woordje wordt in het verhalen van de dromen veel gebruikt, om aan te wijzen, dat deze zeldzaam en wonderlijk zijn, niet alleen dengenen die ze verhalen, maar ook wien ze verhaald worden; zie boven, Gen. 37:7,9, en onder, Gen. 40:16, en Gen. 41:2,3; Richt. 7:13; Dan. 4:10.
|
|
|
|
16) | zijn trossen |
|
Hebr. zijn trossen rijpten, of volkookten de druiven.
|
|
17) | zijn drie |
|
Dat is, betekenen drie dagen; gelijk ook onder, Gen. 40:18, en Gen. 41:26,27; Dan. 2:38, en Dan. 4:22; Matth. 13:19,38; Luk. 8:11, en 1 Cor. 10:4.
|
|
18) | uw hoofd |
|
Dat is, in het overzien van zijn officieren, zal hij u mede rekenen onder degenen, die in hun ambt zullen blijven, of hersteld worden. Een niet zeer ongelijke manier van spreken vindt men ook Exod. 30:12; Num. 1:2, en Num. 26:2, enz. alwaar de hoofden verheffen zoveel is als optellen, en de som van enige mensen opnemen.
|
|
19) | wijze, toen |
|
Het Hebreeuwse woord wordt ook aldus genomen, Lev. 5:10, en Lev. 9:16; Num. 15:24, en Num. 29:18; 2 Kron. 35:13, enz.
|
|
20) | bij uzelven, |
|
Hebr. met u.
|
|
21) | ik ben |
|
Hebr. ik ben, gestolen wordende, gestolen.
|
|
22) | Hebreën; |
|
Dat is, het land Kanaän, waar de Hebreën in dien tijd als vreemdelingen woonden, en wat hun door God beloofd was.
|
|
23) | dat hij een |
|
Dat hij het goede uitgelegd had; dat is, ten beste en tot voordeel van den schenker.
|
|
24) | Ik was ook |
|
Verg. boven, Gen. 40:9, en de aantekeningen daarop.
|
|
25) | getraliede |
|
Anders, witte, gevlochten, of vol gaten, gelijk de netten.
|
|
26) | alle spijze |
|
Dat is, allerlei.
|
|
27) | zijn drie |
|
Zie boven, Gen. 40:12.
|
|
28) | van Farao's |
|
Hebr. toen Farao geboren was.
|
|
29) | dat hij voor |
|
Zie van soortgelijke maaltijd Matth. 14:6.
|
|
30) | schenktambt, |
|
Hebr. schenking.
|
|
|
|
31) | hing hij op, |
|
Te weten, door zijn scherprechter; wat men door een ander doet, wordt men gezegd zelf te doen, zowel het kwade, boven, Gen. 20:3; 1 Sam. 22:21; 2 Sam. 12:9, en 2 Sam. 24:10; 1 Kon. 21:19, als het goede, en middelmatige, onder, Gen. 46:29; 1 Kon. 3:4, en 1 Kon. 7:1,2.
|
|
32) | vergat hem. |
|
Te weten, bij Farao, en dat twee gehele jaren lang, gelijk blijkt uit het eerste vers van het volgende hoofdstuk, Gen. 41:1.
|
|