1) | neem haar |
|
Zie boven, Gen. 24:3.
|
|
2) | kleinodiën, |
|
Hebr. vaten van zilver, en vaten van goud, dat is, zilverwerk en goudwerk.
|
|
|
|
3) | kostelijkheden. |
|
Het Hebr. woord beduidt alles wat uitgelezen en kostelijk is, en in het bijzonder uitgelezen en kostelijke vruchten des lands. Zie Deut. 33:13,14,15; en 2 Kron. 21:3, en 2 Kron. 32:23; Ezra 1:6.
|
|
4) | enige |
|
Zie boven, Gen. 4:3. Sommigen verstaan door dagen of tien, een vol jaar [hetwelk een jaar der dagen genoemd wordt] of tien maanden. Het woord of wordt ook wel eens verstaan als: immers.
|
|
5) | zult gij |
|
Anders, zal zij.
|
|
6) | Laat ons |
|
Dat is, laat ons horen wat zij van dit haastig vertrek zal zeggen; want zij heeft toegestaan het huwelijk, om den wil van haar ouders en vrienden, en tot een teken daarvan de geschenken ontvangen.
|
|
7) | hunne |
|
Versta, hun bloedverwante; want niet alleen Laban haar broeder, maar ook de andere bloedvrienden hebben afscheid van haar genomen, en alzo in het volgende vs.
|
|
|
|
8) | haar voedster |
|
Genaamd Debora: onder, Gen. 35:8.
|
|
9) | zij zegenden |
|
Zie bov. Gen. 14:19.
|
|
10) | word |
|
Zij wensen haar dat zij mag worden een moeder van ontelbare mensen; verg. Dan. 7:10.
|
|
11) | millioenen, |
|
Dat is tienduizenden.
|
|
12) | uw zaad |
|
Zie bov., Gen. 22:17.
|
|
13) | jonge |
|
Die de vrienden haar tot gezelschap en dienst medegaven.
|
|
14) | die knecht |
|
Te weten, Abrahams knecht.
|
|
15) | den put |
|
Zie omtrent dezen put boven, Gen. 16:14, en Gen. 25:11.
|
|
16) | in het |
|
In het zuiden van het land Kanaän, omtrent Berseba en Gerar.
|
|
17) | te bidden |
|
Of, om te denken, om te peinzen, dat is, om zijn zinnen met godzalige gedachten en aanbiddingen voor den Heere te oefenen.
|
|
18) | tegen |
|
Hebr. tegen, of met het aanzien van den avond, Alzo ook Exod. 14:27, tegen, of met het aanzien van den morgenstond, dat is, tegen het naken, enz.
|
|
19) | zij viel |
|
Dat is, zij is haastig afgeklommen, uit ontsteltenis en bedenking of die persoon Izak mocht zijn; tegelijk den knecht daarnaar vragende. Anderen menen dat zij niet afgeklommen is, voordat zij van den knecht verstaan had, dat het Izak was; en in dien zin wordt het volgende vers door sommigen overgezet; want zij had gezegd tot den knecht, enz.
|
|
20) | bedekte |
|
Tot een teken van schaamte en onderwerping.
|
|
21) | in de |
|
Zie bov. Gen. 18:10, en Gen. 23:2.
|
|
22) | na zijner |
|
Die nu drie jaren dood was. De langdurigheid van dezen rouw was een teken van zijn liefde jegens zijn moeder.
|
|