1) | ik zeg, |
|
Dat is, hetgeen ik gezegd heb, Gal. 3:24,25, dat de wet onze tuchtmeester is, verklaar ik nu met een andere gelijkenis ook van menselijke zaken genomen. Zie dergelijke 1 Cor. 5:6; 2 Cor. 9:6.
|
|
2) | een kind is, |
|
Dat is, nog onmondig is en minderjarig.
|
|
3) | niets van een |
|
Namelijk wat aangaat het tegenwoordig gebruik van het erfgoed, hetwelk hij alzo weinig mag aantasten en gebruiken als een dienstknecht, alzo hij hierin zijn eigen meester nog niet is, maar onder anderen staat.
|
|
4) | een heer is van alles; |
|
De eigendom van al het goed des erfdeels hem toebehoort.
|
|
5) | onder voogden |
|
Dat is, onder de macht en het opzicht dergenen, die tot regering en verzorging zijner goederen gesteld zijn. Van deze woorden, zie Matth. 20:8; Luk. 12:42, en Luk. 16:1; 1 Cor. 4:1.
|
|
6) | tot den tijd |
|
De minderjarigheid heeft zijnen tijd in rechten gesteld, welke de vaders ook door hun testament kunnen verkorten of verlangen, naardat zij zullen goedvinden.
|
|
7) | wij ook, |
|
Namelijk Joden, die nu leden van de gemeente van Christus zijn.
|
|
8) | toen wij kinderen |
|
Namelijk ten tijde des Ouden Testaments, voor de toekomst van Christus.
|
|
9) | dienstbaar gemaakt |
|
Dat is, onderworpen en schuldig te onderhouden.
|
|
10) | onder de eerste |
|
Grieks elementen; dat is onder de ceremoniën die in uiterlijke en aardse dingen bestaan, en gelijk als de eerste aanleiding en begin waren van de zaligmakende kennis. Zie Col. 2:8.
|
|
11) | de volheid des tijds |
|
Dat is, de volwassene ouderdom der gemeente, om uit deze voogdij gesteld te worden. Of, als de tijd vervuld was, dien God bestemd had om Zijnen Zoon in de wereld te zenden.
|
|
12) | Zijn Zoon |
|
Namelijk Jezus Christus, die Gods Zoon van eeuwigheid is geweest, eer Hij mens is geworden; Ps. 2:7; Spreuk. 8:24; Micha 5:1; Hand. 13:33.
|
|
13) | geworden |
|
Anders, geboren.
|
|
14) | uit een vrouw, |
|
Dat is, uit het vlees en bloed der maagd Maria; Luk. 1:31, en Luk. 2:7.
|
|
15) | onder de wet; |
|
Dat is, Christus heeft Zichzelven, niet alleen aan de wet der ceremoniën onderworpen, maar ook aan de wet der zeden, die Hij volmaakt voor ons heeft onderhouden, en den vloek derzelve op zich genomen, en ons daarvan verlost; 2 Cor. 5:21.
|
|
16) | degenen, die |
|
Dat is, die onder het juk waren van de wet der ceremoniën, en ook onder den vloek en de scherpe gehoorzaamheid van de wet der zeden, waar hij in Gal. 4 ook van spreekt. Zie Gal. 4:21.
|
|
17) | verlossen zou, |
|
Grieks uitkopen; namelijk betalende voor hen een volkomen rantsoengeld voor hunne zonden. Zie Gal. 3:13.
|
|
18) | de aanneming |
|
Grieks stelling tot zonen. Daarom moest de Zoon Gods gezonden worden om ons te verlossen, opdat Hij het recht van zoonschap, hetwelk Hij van nature had, allen gelovigen, niet alleen zonen, maar ook dochters, 2 Cor. 6:18, zou verkrijgen en uit genade mededelen.
|
|
19) | gij |
|
Namelijk gelovige Galaten, die tevoren heidenen waart.
|
|
20) | kinderen zijt, |
|
Namelijk Gods, door den Zoon Gods geworden, en om Zijnentwil van God tot kinderen aangenomen, die tevoren kinderen des toorns en vijanden Gods waart. Zie Rom. 5:10; Ef. 2:12, en nu het recht en de vrijheid geniet van Gods kinderen, gesteld buiten de voogdij der wet, en bevrijd van haar vloek.
|
|
21) | den Geest Zijns |
|
Dat is, den Heiligen Geest, die als een onderpand in uwe harten u verzekert van deze genadige aanneming tot kinderen, en van de erfenis die den kinderen toekomt; 2 Cor. 1:22, en 2 Cor. 5:5; Ef. 1:13.
|
|
22) | Die roept: |
|
Dat is, door welken wij roepen, Rom. 8:15. Dat is, die in ons werkt, dat wij vrijmoedig en met verzekering tot God roepen. Zie dergelijke wijze van spreken Rom. 8:26.
|
|
23) | Abba, Vader! |
|
Zie de verklaring hiervan op de aantekeningen Rom. 8:15.
|
|
24) | gij zijt |
|
Namelijk die nu in Christus gelooft.
|
|
25) | niet meer |
|
Namelijk gelijk tevoren.
|
|
26) | een dienstknecht, |
|
Namelijk staande onder de voogdij en dienstbaarheid der wet.
|
|
27) | een zoon zijt, |
|
Namelijk Gods, die nu tot uwe jaren gekomen zijnde uit de voorzegde voogdij gesteld zijt.
|
|
28) | een erfgenaam Gods |
|
Zie van dit besluit Rom. 8:17.
|
|
|
|
29) | door Christus. |
|
Namelijk die ons deze erfenis verdiend en verkregen heeft, en wiens medeërfgenamen wij zullen zijn; Rom. 8:17.
|
|
30) | als gij God |
|
Dat is, als gij nog in het heidendom waart en van den God geen kennis hadt.
|
|
31) | diendet gij |
|
Namelijk als slaven en dienstknechten der afgoden.
|
|
32) | degenen, |
|
Dat is, de afgoden.
|
|
33) | die van nature |
|
Dat is, waarlijk en wezenlijk, maar alleen naar het goeddunken door versiering der mensen; Jer. 10:11.
|
|
34) | God kent, |
|
Dat is, den waren God, die van nature en naar zijn wezen God is.
|
|
35) | ja, veelmeer |
|
Dit doet de apostel daarbij, om aan te wijzen dat zij deze kennis niet hebben uit zichzelven, door kloekheid huns verstands, maar door de genade Gods, door welke Hij hun is voorgekomen en hen tot deze kennis gebracht heeft.
|
|
36) | gekend zijt, |
|
Namelijk voor de Zijnen. Zie Matth. 7:23; 2 Tim. 2:19. Dat is, die God uit enkel barmhartigheid verwaardigd heeft met Zijne kennis te verlichten. Zie ook 1 Cor. 8:3, en 1 Cor. 13:12.
|
|
37) | hoe keert gij u |
|
Dat is, wilt u niet keren.
|
|
38) | wederom |
|
Namelijk van de ene dienstbaarheid tot de andere; van de dienstbaarheid der afgoden tot de dienstbaarheid der ceremoniën.
|
|
39) | tot de zwakke |
|
Dat is, tot de ceremoniën en de leer der wet, die gene macht hebben om u daardoor te rechtvaardigen. Zie Hebr. 7:18,19.
|
|
40) | wederom |
|
Namelijk gelijk gij tevoren de afgoden diende.
|
|
41) | van voren aan |
|
Of, van boven af.
|
|
42) | wilt dienen? |
|
Dat is, tot dienstbaarheid derzelve u begeven, omdat gij namelijk de leer der valse apostelen wilt volgen.
|
|
43) | Gij |
|
Hier verhaalt de apostel enige soorten van de voorzegde elementen of eerste beginselen, aangaande de onderhouding der Joodse feestdagen. Zie Rom. 14:5.
|
|
44) | onderhoudt |
|
Namelijk naar de wijze der Joden, om daarmede God dienst te doen en daardoor gerechtvaardigd te worden.
|
|
45) | dagen, en |
|
Dat is, de sabbaten, alle weken eens omkomende, Exod. 20:8; Col. 2:16. Namelijk voorzoveel die ceremonieel en den Joden eigen waren.
|
|
46) | maanden, en |
|
Dat is, de feesten der nieuwe maanden; Num. 28:11.
|
|
47) | tijden, en |
|
Dat is, de grote jaarlijkse feesten van pasen, pinksteren en loofhutten, Exod. 23:15,16, enz.
|
|
48) | jaren. |
|
Dat is, het zevende en ook het vijftigste jaar; Exod. 23:10; Lev. 25:4,6,10, enz.
|
|
49) | tevergeefs aan |
|
Dat is, zonder vrucht; dat al mijn arbeid en moeite, die ik aangewend heb om u tot Christus te bekeren, vruchteloos zou zijn, en hun doel niet bereiken, hetwelk is uwe zaligheid, die gij niet zult kunnen verkrijgen, zo gij door de wet zoudt willen gerechtvaardigd worden.
|
|
50) | gij weet, dat |
|
Dat is, het is zoverre vandaar, dat gij mij ongelijk zoudt gedaan hebben, dat, gelijk gij weet, gij mij, als ik het Evangelie bij u predikte, de meeste eer en liefde getoond hebt, die men zou kunnen doen.
|
|
51) | door zwakheid |
|
Dat is, in een nederigen en slechten staat zonder uiterlijken luister. Of, met vele verdrukkingen, smaadheden, moeite, haat en gevaren uiterlijk mij overgekomen. Zie 1 Cor. 2:3, en 2 Cor. 11:30, en 2 Cor. 12:9.
|
|
52) | de eerste maal |
|
Dat is, toen u, als gij nog heidenen waart, het Evangelie van mij eerst gepredikt is geweest. Zie Hand. 16:6, en Hand. 18:23.
|
|
53) | mijn verzoeking, |
|
Of, beproeving, dat is, mijne verdrukkingen, die hij tevoren zwakheid genoemd heeft, waardoor God mijn geloof en getrouwheid heeft willen beproeven.
|
|
54) | die in mijn vlees |
|
Dat is, die mij uiterlijk aangedaan werd.
|
|
55) | niet veracht noch |
|
Grieks voor niet geacht.
|
|
56) | verfoeid; maar |
|
Grieks uitgespogen; dat is, daaraan hebt gij u niet gestoten, of daardoor zijt gij niet afgewend om het Evangelie niet aan te nemen, mijne leer te verachten of te verwerpen.
|
|
57) | als een engel Gods, |
|
Dat is, alsof ik een van de heilige engelen en dienstbare geesten ware geweest. Of, als een gezant Gods; want dat betekent ook het woord engel.
|
|
58) | ja, als Christus |
|
Dat is, niet als een dienaar van Christus, maar alsof ik de Heere zelf ware geweest. De apostel wil hiermede aanwijzesn dat het grote schande voor de Galaten zou zijn, dat zij hem, dien zij tevoren zulk ene eer en liefde betoond hadden, zo lichtvaardiglijk zouden verlaten, en tot de valse apostelen vallen; dat zij dan in het vorige behoorden te volharden.
|
|
|
|
59) | Welke was dan |
|
Dat is, hoe gelukkig achttet gij nu uzelven? Zie van dit woord Rom. 4:9.
|
|
60) | zo het mogelijk |
|
Namelijk dat men iemand met het uitgraven en geven van zijne ogen dienst zou kunnen doen.
|
|
61) | uw ogen zoudt |
|
Dat is, al wat gij allerliefst en aangenaamst hebt, zoudt gij mij gegeven hebben. Zie Matth. 5:29.
|
|
62) | uw vijand geworden, |
|
Namelijk gelijk ik gelasterd word van de valse apostelen. Of, gelijk men zou menen dat deze scherpe bestraffing uit haat of vijandschap van mij zou gedaan zijn.
|
|
63) | u de waarheid zeggende? |
|
Namelijk tot uw best en zaligheid; want dit is een werk niet van vijanden, maar van vrienden. Zie Spreuk. 27:6.
|
|
64) | Zij ijveren |
|
Dat is, de valse leraars, die u zoeken te verleiden, tonen wel alsof zij groten ijver hadden om u tot de zaligheid te brengen, of grote genegenheid tot u droegen.
|
|
65) | niet recht over u; |
|
Dat is, met geen waren, maar met een geveinsden ijver of genegenheid.
|
|
66) | ons |
|
Namelijk de rechte apostelen en leraars.
|
|
67) | uitsluiten, opdat gij |
|
Namelijk dat gij ons niet meer zoudt horen, volgen of aanhangen. Anderen lezen: u insluiten; dat is, u gelijk als in ene gevangenis sluiten, en hun onderwerpen.
|
|
68) | over hen zoudt ijveren. |
|
Dat is, hen met een ijver en grote genegenheid volgen en aanhangen.
|
|
69) | in het goede |
|
Dat is, over een goede zaak; want daar is tweeërlei ijver, een goede ijver, die hier beschreven wordt, en een verkeerde, die geschiedt over een kwade zaak, die men meent goed te zijn, en die daarom met onverstand gemengd is. Zie Rom. 10:2.
|
|
70) | te allen tijd te |
|
Dat is, met een ijver, die altijd standvastig blijft en niet ophoudt.
|
|
71) | als ik bij u |
|
Namelijk toen gij met zulk een ijver en genegenheid ontstoken waart tegen mij en mijne leer, daarin behoordet gij gebleven te hebben, hoewel ik nu bij u niet ben.
|
|
72) | Mijn kinderkens, |
|
Namelijk die ik door het Evangelie gebaard heb; 1 Cor. 4:15.
|
|
73) | die ik wederom |
|
Grieks van welken ik wederom in barensnood of pijn ben; dat is, die u eerst met veel moeite en arbeid bekeerd heeft uit het heidendom tot Christus, en over welken ik nu wederom groten arbeid en moeite zal moeten aanwenden, om u opnieuw van dezen uwe dwalingen te brengen.
|
|
74) | Christus |
|
Dat is, de zaligmakende kennis van Christus.
|
|
75) | een gestalte in u |
|
Dat is, gelijk een moeder haar kind zo lang draagt, totdat het een volmaakte gestalte heeft gekregen, en dan hetzelve baart; alzo zal ik niet ophouden te arbeiden, totdat gij in de rechte kennis van Christus zult bevestigd zijn.
|
|
76) | tegenwoordig bij |
|
Namelijk om te beter mijne liefde tot u te betonen, en u breder van alles te kunnen onderrichten, dan wel door schrijven kan geschieden.
|
|
77) | stem mocht veranderen; |
|
Dat is, mijne redenen en woorden voegen naar de gelegenheid van een iegelijk, of van de zaken, nu zoeter, dan scherper, u aansprekende.
|
|
78) | in twijfel over u. |
|
Dat is, ik weet niet hoe ik het met u heb, of ik wel of kwalijk van u zal hopen; of, hoe deze uwe afwijking zal uitvallen, of, hoe ik u van dezelve het best weder zal terechtbrengen.
|
|
79) | Zegt mij, gij, |
|
Dat is, antwoord mij eens op hetgeen ik u uit de wet zelve zal voorstellen.
|
|
80) | die onder de wet |
|
Dat is, die door de werken der wet en de onderhouding der ceremoniën zoekt gerechtvaardigd te worden.
|
|
81) | hoort gij de wet niet? |
|
Dat is, wilt gij u aan de wet niet onderwerpen om aan te nemen hetgeen in de wet en boeken van Mozes geschreven staat? Namelijk dat de wet zelve van de erfenis uitsluit degenen, die dienstknechten der wet zijn, gelijk in de volgende verzen bewezen wordt. Het woord wet wordt hier in tweeërlei betekenis genomen, gelijk Rom. 3:21.
|
|
82) | Want er is geschreven, |
|
Namelijk in de wet van Mozes van het elfde hoofdstuk van Genesis tot het twee en twintigste hoofdstuk.
|
|
83) | een uit |
|
Namelijk Ismael.
|
|
84) | de dienstmaagd, en |
|
Of, slavin; namelijk, Agar (Hagar).
|
|
85) | een uit |
|
Namelijk Izak.
|
|
86) | de vrije. |
|
Namelijk Sara.
|
|
87) | naar het vlees geboren |
|
Dat is, naar de kracht, werking en loop der natuur. Want Agar was nog jong toen zij haren zoon ontving, en Abraham nog bekwaam om kinderen te gewinnen.
|
|
88) | door de beloftenis; |
|
Namelijk is geboren geweest, dat is, door bovennatuurlijke werking Gods, die Abraham van God beloofd was; Gen. 18:10. Want Sara was onvruchtbaar, en nu negentig jaren oud, en Abraham honderd, beiden onbekwaam naar de natuur om kinderen te winnen; Gen. 17:17; Rom. 4:19.
|
|
89) | die andere beduiding |
|
Grieks allegoroumena; dat is, die wel een ware historie of geschiedenis zijn, maar benevens die ook wat anders beduiden, als zijnde voorbeelden of afbeeldingen van geestelijke zaken; gelijk ook de koperen slang, Joh. 3:14, het huwelijk van Adam en Eva, Ef. 5:32, de doorgang der Israëlieten door de Rode Zee, 1 Cor. 10:1,2, de zondvloed, 1 Petr. 3:20.
|
|
90) | deze |
|
Namelijk twee vrouwen, Sara en Agar.
|
|
91) | zijn |
|
Dat is, beduiden, betekenen, afbeelden; een sacramentelijke wijze van spreken. Zie Gen. 41:26,27; Matth. 26:26.
|
|
92) | de twee verbonden; |
|
Namelijk het oude der wet, waarin beloofd wordt dat hij, die de wet volkomenlijk onderhoudt, de zaligheid daardoor verkrijgen zal, en het nieuwe des Evangelies, waarin het eeuwige leven beloofd wordt den zondaren die in Christus geloven. Zie Jer. 31:31, enz.; Hebr. 8:8,9,10.
|
|
93) | het ene |
|
Namelijk het verbond der wet.
|
|
94) | van den berg Sina, |
|
Dat is, dat zijn oorsprong daarvan heeft, waar het van God het volk door Mozes is voorgesteld en van het volk aangenomen.
|
|
95) | tot dienstbaarheid |
|
Dat is, kinderen voorbrengende, die onder de dienstbaarheid zijn. Want de wet eist van de mensen een volkomen gehoorzaamheid, of bij gebrek van die verkondigt hun den vloek.
|
|
96) | hetwelk is Agar. |
|
Dat is, hetwelk door de dienstmaagd Agari is afgebeeld, die zelve een slavin zijnde, uit het huis is gedreven, en wier kinderen met de zonen der vrije niet erven, Gen. 21:10; want die van ene slaven geboren worden zijn ook slaven en geen erfgenamen.
|
|
97) | dit, namelijk Agar, |
|
Dat is, dit verbond, hetwelk door Agar is afgebeeld. Of, dit woord Agar.
|
|
98) | is Sina, |
|
Dat is, wordt ook genaamd Sinaï. Want de berg, dien wij noemen Sinaï, wordt, gelijk sommigen menen, van de Arabieren genaamd Agar, en daarvan worden ook de Arabieren Agarenen genaamd, 1 Kron. 5:10,19; Ps. 83:7. Of, is ene afbeelding van Sinaï, en van het verbond der wet, dat op den berg Sinaï gegeven is.
|
|
99) | een berg in Arabie, |
|
Dat is, gelegen in de woestijn van Arabië, waarheen Agar met haren zoon Ismael gevlucht is, als zij uit het huis van Abraham was gedreven, en heeft hem aldaar een Egyptische huisvrouw gegeven; Gen. 21:14,20,21.
|
|
100) | komt overeen |
|
Namelijk hetzelfde verbond, dat is, heeft ééne gelijkenis en enigheid.
|
|
101) | met Jeruzalem, |
|
Dat is, met de Joodse synagoge of godsdienst, die binnen Jeruzalem de overhand en hare zitplaats heeft.
|
|
102) | dat nu is, en |
|
Namelijk na de toekomst van Christus, door wien al de ceremoniën vervuld en afgedaan zijn; en evenwel houdt, dat de onderhouding der ceremoniën nog ter zaligheid nodig is.
|
|
103) | dienstbaar is |
|
Of, want het is dienstbaar; dat is, het draagt nog het juk der ceremoniën, en zoekt daardoor de zaligheid.
|
|
104) | met haar kinderen. |
|
Dat is, met al degenen die deze religie aanhangen, en door het verbond der wet hunne zaligheid zoeken. En daarom wordt het bij Agar en haren zoon met recht vergeleken; en zal ook als Agar met haren zoon van de erfenis verstoten worden.
|
|
105) | Jeruzalem, dat |
|
Dat is, de Christelijke Kerk en religie, die hare zaligheid zoekt, niet door het eerste verbond der wet, namelijk door de werken der wet, maar door het tweede des Evangelies, namelijk door de verdiensten van Christus met een waar geloof aangenomen; welke haren oorsprong heeft van den hemel, door de krachtige roeping des Heiligen Geestes. Zie Hebr. 12:22; Openb. 3:12, en Openb. 21:10.
|
|
106) | dat is vrij, |
|
Namelijk van de dienstbaarheid en vloek der wet; en wordt bij Sara en Izak, die vrije personen waren, met recht vergeleken; waarom het ook de erfenis des hemels beërven zal.
|
|
107) | ons aller |
|
Namelijk gelovigen, zo Joden als heidenen die hunne zaligheid in Christus alleen zoeken.
|
|
108) | moeder. |
|
Gelijk Sara de moeder was van Izak, die de erfgenaam zijns vaders was, omdat hij uit een vrije moeder was geboren.
|
|
109) | Want er is geschreven: |
|
Namelijk Jes. 54:1. De apostel bevestigt dit afgebeeld onderscheid der twee verbonden, volken en gemeenten, der wet en des Evangelies, met de getuigenis en voorzegging van den profeet Jesaja, opdat hij niet schijne deze toepassing buiten de Schrift versierd te hebben.
|
|
110) | gij onvruchtbare, |
|
Dat is, gij gemeente dergenen, die uwe zaligheid alleen in Christus zoekt, die ten tijde van Christus weinige waren, zodat het scheen alsof zij geen kinderen had; hetwelk ook betekend wordt, gelijk de profeet zegt, dat zij geen barensnood heeft en eenzaam is. 115 de kinderen der eenzame Dat is, ledematen derzelve.
|
|
111) | veel meer, dan dergene, |
|
Daardoor wordt voorzegd de grote menigte dergenen, die uit het Jodendom en voornamelijk uit het heidendom, zich tot deze gemeente zullen begeven, hetwelk na Christus' hemelvaart geschied is.
|
|
112) | die den man heeft. |
|
Dat is, de Joodse kerk of synagoge, die zich alleen Gods gemeente en eigendom roemde te zijn, en vele aanhangers had.
|
|
113) | wij, broeders, zijn |
|
Namelijk die onze zaligheid niet door de wet, maar door het geloof in Christus zoeken.
|
|
114) | kinderen der belofte, |
|
Dat is, wien de erfenis des eeuwigen levens toegezegd is, en haar zullen deelachtig worden.
|
|
115) | als Izak was. |
|
Grieks naar Izak; dat is, naar het voorbeeld van Izak, namelijk gelijk Izak uit kracht der belofte, boven de kracht der natuur, van een vrije moeder geboren zijnde, erfgenaam is geweest van zijns vaders goed; alzo zullen ook allen, die door het ware geloof de beloften des Evangelies aannemen, als vrije kinderen Gods, de hemelse erfenis deelachtig worden.
|
|
116) | toen, die |
|
Namelijk ten tijde van Abraham.
|
|
117) | naar het vlees |
|
Namelijk Ismael. Zie Gal. 4:23.
|
|
118) | vervolgde dengene, |
|
Namelijk met bittere bespotting. Zie Gen. 21:9.
|
|
119) | naar den Geest |
|
Dat is, Izak, die geboren was uit kracht der belofte Gods, van zijne ouders aangenomen met waar geloof, hetwelk de Geest Gods in hen gewrocht heeft.
|
|
120) | alzo ook nu. |
|
Namelijk worden de gelovigen, die hunne zaligheid alleen in Christus zoeken gelijk Izak, nog vervolgd van de Joodse synagoge, die door de wet wil zalig worden, waarvan Ismael een voorbeeld was. Daarmede vermaant hij de gelovigen tot lijdzaamheid en standvastigheid.
|
|
121) | wat zegt de Schrift? |
|
Dat is, let toch wel op hetgeen de Heilige Schrift in deze historie nog verder zegt.
|
|
122) | Werp de dienstmaagd |
|
Door deze uitwerping van Hagar en Ismael uit het huis van Abraham wordt afgebeeld, dat alzo ook allen, die door het verbond der wet zoeken zalig te worden, uit het huis Gods zullen uitgeworpen worden, en de erfenis des eeuwigen levens niet verkrijgen. Maar dat die uit het geloof van Christus zijn, daarin blijven zullen en alleen zalig worden.
|
|
123) | wij zijn niet kinderen |
|
Namelijk die de zaligheid alleen in Christus en niet in de wet zoeken.
|
|
124) | der dienstmaagd, maar |
|
Namelijk van Agar, dat is, van het verbond der wet, waarvan Agar een voorbeeld was, die niet erven zullen, maar uitgeworpen worden.
|
|
125) | der vrije. |
|
Namelijk Sara; dat is, van het genadeverbond des Evangelies, waarvan Sara een voorbeeld was, die de erfenis zullen verkrijgen.
|
|