1) | zien; |
|
Gelijk in Amos 7:1,4,7.
|
|
2) | korf met zomervruchten. |
|
Sommigen verstaan door het Hebr. woord een haak, waar men de vruchten, die in de toppen der bomen zitten, mede afneemt. Jer. 5:27 wordt het genomen voor een vogelkorf of kooi.
|
|
3) | einde is gekomen over Mijn volk Israël; |
|
In het Hebr. komt het woord zomer, of zomervrucht, en het woord eide zeer na overeen, zulks dat de naam van het ene aan het andere kon doen gedenken. Verg. Jer. 1:11.
|
|
4) | voorbijgaan. |
|
Zie Amos 7:8.
|
|
5) | tempels |
|
Het gezang, of de muziek, die zij in den afgodischen tempel te Bethel en elders plachten te gebruiken [zie Amos 5:23], zal in gehuil veranderd worden. Zie Amos 8:10.
|
|
6) | te dien dage huilen, |
|
Ten tijde der straf.
|
|
7) | plaatsen |
|
Hebr. plaats.
|
|
8) | men die stilzwijgend wegwerpen. |
|
Of, [men zal horen] werd weg, zwijg. Of, in alle plaatsen zal hij [die ze] weggeworpen heeft, [zeggen] zwijgt. Verg. Amos 6:10. De zin is: dat er zulke menigte van doden zal zijn, dat men daarvan geen werk zal maken, noch zich bemoeien met begrafenis, maar men zal hen stil en zonder beweging wegwerpen, of wegstoppen.
|
|
|
|
9) | den nooddruftige |
|
Of, [naar] den nooddruftige hijgt.
|
|
10) | opslokt! |
|
Hebr. opslorpt.
|
|
11) | vernielen |
|
Hebr. doen ophouden, en voorts wegdoen, vernielen, wegschaffen, gelijk het Hebr. woord ook gebruikt wordt.
|
|
12) | ellendigen des lands; |
|
Of, zachtmoedigen, nederigen.
|
|
13) | de nieuwe maan overgaan, |
|
Wanneer men moest vieren en den godsdienst waarnemen. Zie Num. 10:10, en Num. 28:11, enz. Dit was dezen wolven verdrietelijk, dat zij zolang moesten stilstaan. Anders: deze maand, dat er een ander mag komen, waarin alles duurder is; maar het volgende van den sabbat past beter op de nieuwe maand, of maan.
|
|
14) | koren mogen openen? |
|
Dat is, de korenhuizen openen, om koren te koop te houden.
|
|
15) | efa, |
|
Zie Lev. 5:11; Ezech. 45:10,11, gebruikende kleine en valse maat in het uitleveren en verkopen, en nemende integendeel hogen prijs en zwaar geld, gebruikende een zwaar gewicht in het ontvangen van geld, tegen de wet; Deut. 25:13.
|
|
16) | sikkel vergrotende, |
|
Zie Gen. 23:15, en Gen. 24:22 met de aantekening. Idem Ezech. 45:12. De sikkel wordt hier genomen voor het gewicht van den sikkel.
|
|
17) | verkeerdelijk handelende |
|
Dat is, dat wij, de weegschaal vervalsende, darmede bedriegen mogen. of aldus: verkerende [den koop] met bedriegelijke, of valse weegschalen des bedrogs.
|
|
18) | kopen, |
|
Niet alleen hen van goed beroven, maar ook hunne personen ons tot slaven mogen maken, tegen Gods wet, Lev. 25:39,40. Verg ook Amos 2:6.
|
|
19) | dan zullen wij |
|
Of, ja dat wij mogen, enz.
|
|
20) | het kaf van het koren verkopen. |
|
Hebr. den afval; dat is, het kaf en andere vuiligheid; die van het koren afvalt. Anders: kaf [voor] koren.
|
|
21) | heerlijkheid: |
|
Of, voortreffelijkheid, hoogheid, uitnemendheid; dat is, bij zichzelven, die Israëls eer en roem was, en behoorde te zijn. Zie Ps. 106:20, met de aantekening. Verg. Amos 4:2, en Amos 6:8, met de aantekening.
|
|
22) | Zo Ik |
|
Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk. Zie Ezech. 34:8, enz.
|
|
23) | al hun werken |
|
Of, enige van [deze] hunne werken, enz.
|
|
24) | Zou het land |
|
Alsof God zeide: En zouden zulke zonden niet genoeg zijn om het ganse land met plagen te vernielen en te doen overzwemmen, gelijk de rivier de Nijl Egypteland jaarlijks overloopt? Immers ja. Verg. Amos 9:5. Versta door het land de inwoners, gelijk volgt.
|
|
25) | het zal geheel oprijzen |
|
Land. Anders: en zou het [niet] geheel, enz., en alzo het volgende vragendewijze.
|
|
26) | rivier, |
|
Die opzwelt en overloopt. Of, als de rivier, namelijk de Nijl, gelijk in het volgende.
|
|
27) | gedreven en verdronken worden, |
|
Gelijk de baren van een holle zee. Anders: weggeraapt worden.
|
|
28) | rivier van Egypte. |
|
Zie Ezech. 29:3.
|
|
29) | middag zal doen |
|
Als zij zullen menen in hun bloei te zijn, zal Ik hen, met den uiterste ellenden overvallen, betekent door de duisternis, enz. Zie Gen. 15:12, en verg. Jes. 59:9,10; Jer. 15:9; Joel 2:2,30,31, met de aantekening.
|
|
30) | ondergaan, |
|
Hebr. ingaan; te weten, in hare slaapkamer, dat is, ondergaan. Zie Ps. 19:6.
|
|
31) | lichten dage verduisteren. |
|
Hebr. dag des lichts.
|
|
32) | in het land zal zenden; |
|
Of, op de aarde.
|
|
33) | woorden des HEEREN. |
|
Om door dezelve enigen troost en verlichting te verkrijgen, en uit den mond van een profeet te vernemen wanneer er eens een einde zal zijn van al deze ellenden. Verg. Ps. 74:9, met de aantekening.
|
|
34) | oosten; |
|
Hebr. opgang, te weten, der zon; dit is, oosten.
|
|
35) | versmachten; |
|
Of, bezwijken, bezwijmen. Verg. Hos. 2:2.
|
|
36) | schuld van Samaria, |
|
Dat is, bij de afgoden, door welke de Israëlieten zich schuldig maken voor God, te Samaria, Dan, enz., waar deze afgoden waren opgericht. Verg. Deut. 9:21; Jes. 27:9; Hos. 10:8, met de aantekening.
|
|
37) | van Dan leeft, |
|
Of, o Dan.
|
|
38) | weg van Ber-seba leeft! |
|
Dat is, de god, die te Beër-seba, als god, geërd en gediend wordt, naar den godsdienst, die aldaar gebruikelijk is; zie Amos 5:5, met de aantekening; weg voor godsdienst, religie, wijze van God te dienen, hier in het kwade, elders in het goede. Zie Jer. 32:29.
|
|
39) | opstaan. |
|
Gelijk in Amos 5:2.
|
|