1) | toen de koningin |
|
Zie de bredere verklaring van 2 Kron. 9: op 1 Kon. 10, alwaar deze historie eerst beschreven is.
|
|
2) | zitten |
|
Zie 1 Kon. 10:5.
|
|
3) | staan |
|
Versta, den welgeschikten, waarden en vaardigen dienst, die hem zittende aan de tafel van zijn hofdienaren gedaan werd. Het kan ook verstaan worden van zijn dienaren in het algemeen, die omtrent hem stonden, of bij de hand waren, bereid om op zijn bevelen te wachten.
|
|
4) | zo was in haar geen geest meer. |
|
Zie 1 Kon. 10:5.
|
|
5) | zaken |
|
Hebreeuws, van uwe woorden.
|
|
6) | gij hebt overtroffen |
|
Hebreeuws, gij hebt toegedaan tot, of boven het gerucht, enz.
|
|
7) | Zijn troon, |
|
1 Kon. 10:9 staat, op den troon Israëls. Zij verstaat dat de Israëlieten Gods bijzonder volk en de koningen Gods stadhouders waren, vervolgens dat hij God in zijn regering voor zijn overste moest kennen en in zijn naam zijn volk rechtdoen.
|
|
8) | den HEERE, |
|
Dat is, om hem in zulken koninklijken staat alzo te dienen dat zijn naam daardoor groot gemaakt werd.
|
|
9) | op te richten, |
|
Of, te bevestigen, of staande gehouden.
|
|
10) | talenten gouds, |
|
Zie Exod. 25:39.
|
|
11) | gelijk deze specerij, |
|
Te weten in zulke menigte. Vergelijk 1 Kon. 10:10.
|
|
12) | Ofir, |
|
Zie 1 Kon. 9:28.
|
|
13) | algummimhout |
|
Ook genaamd almuggimhout, 1 Kon. 10:11. Zie aldaar de aantekening.
|
|
14) | hoge gangen |
|
Hebbende aan beide zijden handleuningen en ondersteunsels, waarom zij ook steunsels genaamd zijn, 1 Kon. 10:12; door deze gangen ging men van het huis des konings tot het huis des Heeren. Zie 1 Kon. 10:12.
|
|
15) | desgelijks |
|
Te weten, algummimhout.
|
|
16) | behalve hetgeen |
|
Dat is, zonder hetgeen, dat hij haar gaf voor hetgeen, dat zij hem geschonken had.
|
|
17) | kramers |
|
Zie van dezen 1 Kon. 10:15.
|
|
18) | brachten |
|
Te weten, om hun jaarlijkse schatting te betalen.
|
|
19) | sikkelen |
|
Van den gemenen gouden sikkel, zie Gen. 24:22.
|
|
20) | driehonderd sikkelen |
|
Of drie ponden, of minen gouds, gelijk er staat 1 Kon. 10:17, doende elk pond honderd sikkelen. Zie aldaar de aantekening.
|
|
21) | het huis des wouds |
|
Zie van dit huis 1 Kon. 7:2, enz., en de aantekening.
|
|
22) | louter goud. |
|
Ja met het allergelouterdste. Zie 1 Kon. 10:18, waar het dicht goud genaamd wordt.
|
|
23) | leuningen |
|
Hebreeuws, handen.
|
|
24) | aan beide zijden, |
|
Hebreeuws, van hier, van van daar, of, van ginds, en van weer; alzo in 2 Kron. 9:19.
|
|
25) | gesloten goud; |
|
Zie 1 Kon. 6:20.
|
|
26) | zilver |
|
Deze woorden met de volgende van 2 Kron. 9:20 worden ook aldus vertaald: Geen zilver was er aan; [want] het was in de dagen van Salomo [niet] voor enig ding geacht.
|
|
27) | eens in drie jaren |
|
Het oorspronkelijke woord, hetwelk anders betekent ene, wordt dus voor eens, of eenmaal ook genomen; Exod. 30:10; Joz. 6:3; 2 Kon. 4:35, en 2 Kon. 6:10; Job 33:14, en Job 39:38.
|
|
28) | Tharsis in, |
|
Zie 1 Kon. 10:22.
|
|
29) | alle koningen |
|
Te weten, tot welke het gerucht van Salomo's wijsheid en rijkdom gekomen was.
|
|
30) | elk van jaar |
|
Hebreeuws, de zaak des jaars in het jaar; dat is, elk geschenk jaarlijks; alzo 1 Kon. 10:25.
|
|
31) | vier duizend paardenstallen, |
|
Hoe dit te vergelijken is met 1 Kon. 4:26, waar het getal is van veertig duizend, zie aldaar de aantekening.
|
|
32) | wagens, |
|
Versta niet van deze wagens, dat zij mede vier duizend zouden geweest zijn; maar het getal derzelve is hier verzwegen, en wordt uitgedrukt 1 Kon. 10:26.
|
|
33) | wagensteden, |
|
Zie 1 Kon. 9:19.
|
|
|
|
34) | rivier |
|
Namelijk, Eufraat, die door uitnemendheid, de rivier genoemd wordt. Zie Gen. 31:21. Hier is de vervulling der beloften aan Abraham gedaan, Gen. 15:18. Zie ook 1 Kon. 4:21, en de aantekening.
|
|
35) | tot aan het land |
|
Merk hier de landpalen van Palestina; de rivier Eufraat was zijn pale oosten noordwaarts, het land der Filistijnen westwaarts, en Egypte zuidwaarts. Vergelijk Gen. 15:18.
|
|
36) | paarden |
|
Van den tol der paarden en andere waren uit Egypte komende, die Salomo trok, zie 1 Kon. 10:28, en de aantekening, en boven, 2 Kron. 1:16.
|
|
37) | geschiedenissen |
|
Hebreeuws, woorden.
|
|
38) | woorden |
|
Dat is, boeken of schriften. Deze nu hielden in de geschiedenissen van Salomo en Jerobeam, en zijn niet overgebleven, doch zonder nadeel van Gods kerk, zijnde de kanonieke Schrift, alzo zij ons van God nagelaten is, gans volkomen om ons volmaaktelijk te onderwijzen van al hetgeen, dat ons nodig is te geloven en te doen ter zaligheid.
|
|
39) | Nathan, |
|
Zie van dezen profeet 2 Sam. 7:2.
|
|
40) | Ahia, |
|
Zie van dezen ook 1 Kon. 11:29.
|
|
41) | in de gezichten |
|
Van de profetische gezichten, zie Gen. 15:1.
|
|
42) | Jedi, |
|
Zie van dezen onder, 2 Kron. 12:15, waar hij Iddo genaamd wordt, en 2 Kron. 15:1, waar hij heet Oded.
|
|
43) | ziener, |
|
Versta, een profeet, wien God verborgen dingen door gezichten openbaart. Zie Num. 12:6, en Num. 24:4; 1 Sam. 9:9.
|
|
44) | aangaande |
|
Anders, van, of tegen.
|
|
45) | stad zijns vaders Davids; |
|
Zie 1 Kon. 2:10.
|
|