1) | wij onszelven wederom |
|
De apostel spreekt hier in het getal vna velen, omdat deze brief niet alleen in zijnen naam, maar ook in den naam van Timotheus is geschreven. Zie 2 Cor. 1:1.
|
|
2) | u aan te |
|
Gr. aanbevelen.
|
|
3) | brieven van |
|
Of, aanbevelingen, om ons en onzen dienst bij u en anderne aangenaam te maken.
|
|
4) | en door onzen dienst |
|
Gr. door ons bediend geworden.
|
|
5) | met inkt, |
|
Namelijk gelijk men andere brieven pleegt te schrijven.
|
|
6) | des levenden Gods, |
|
Dat is, die niet alleen zelf het leven heeft, maar ook hetzelve mededeelt degenen, in wie Hij door Zijnen Geest werkt en Zijne wetten inschrijft; Jer. 31:33; Hebr. 8:10.
|
|
7) | in stenen tafelen, |
|
Paulus ziet hier op het schrijven der wet Gods in de twee tafelen des verbonds, Exod. 24:12, welk uiterlijk inschrijven de harten der verdorven mensen niet kon bekeren. Zie Rom. 8:3; Gal. 3:21.
|
|
8) | in vlesen tafelen des harten. |
|
Hierdoor wordt niet verstaan hetgeen vlees of vleselijk, dat is, verdorven in Gods Woord menigmaal genaamd wordt, maar wordt hier genomen voor harten, die door Gods Geest zijn bekwaam gemaakt en vernieuwd om het woord des Evangelies met het geloof aan te nemen, gelijk Ezech. 36:26, en gelijk de goede aarde, waarvan Christus spreekt Matth. 13:23, waarom de apostel ook zegt in het Grieks sarkinais, niet sarkikais.
|
|
|
|
9) | zodanig een vertrouwen |
|
Namelijk van de kracht en van de vruchten van onzen dienst onder u.
|
|
10) | van onszelven bekwaam |
|
Dat is, door onze eigen wijsheid of natuurlijke scherpzinnigheid.
|
|
11) | te denken als uit |
|
Of, te bedenken; namelijk dat bekwaam zou zijn om de harten van de mensen te bekeren, of om ons en anderen tot zaligheid te brengen. Zie Joh. 15:4,5; Filipp. 2:13.
|
|
|
|
12) | nieuwen Testaments, niet |
|
Of verbonds. Alzo wordt genaamd het verbond der genade, in hetwelk God Zijn volk belooft de vergeving der zonden en de rechtvaardigheid door het geloof in Christus, mitsgaders ook de vernieuwing door den Heiligen Geest, wiens kracht zich in de predikatie des Evangelies aan de harten der uitverkorenen openbaart, gelijk beloofd wordt Jer. 31:31; Ezech. 36:25; waarom ook het Evangelie een dienst des Geestes en des levens, 2 Cor. 3:6,8, en der rechtvaardigheid, 2 Cor. 3:9, wordt genaamd.
|
|
13) | der letter, maar |
|
Dat is, des verbonds van de wet, hetwelk letter genaamd wordt, omdat de wet alleen met letteren in stenen tafelen geschreven is; gelijk in 2 Cor. 3:7 verklaard wordt.
|
|
14) | des Geestes; want de |
|
Dat is, van de leer en de predikatie van het Evangelie, waardoor de Heilige Geest het geloof in ons werkt. Zie Hand. 16:14; Gal. 3:2,3, enz.
|
|
15) | doodt, maar de Geest |
|
Namelijk omdat de wet, hoewel zij den weg tot het leven aanwijst, den verdorven mens de kracht niet toebrengt om die te onderhouden, noch gene beloften om den overtreder de zonden te vergeven, maar vervloekt een iegelijk, die niet blijft in al wat er geschreven is, Gal. 3:10, en overtuigt ons van onze overtreding en dienvolgens dat wij den dood, die den overtreders wordt gedreigd, waardig en denzelven onderworpen zijn; Rom. 7:7, enz. Waarom ook dezelve ene bediening der verdoemenis genaamd wordt, 2 Cor. 3:9. Zie hiervan breder Rom. 8:2,3,4, en Rom. 10:3,4,5; Gal. 3:5, enz., en Gal. 4:21, enz; Hebr. 8:6, enz., waar de apostel het onderscheid van deze twee verbonden nader verklaart.
|
|
16) | maakt levend. |
|
Dat is, het Evangelie wijst niet alleen aan den weg tot het leven en de zaligheid, door het geloof in Jezus Christus, maar is ook vergezelschapt met de kracht des Heiligen Geestes, waardoor het geloof in de uitverkorenen gewrocht en bewaard wordt, en zij uit den dood der zonden opgewekt en levend gemaakt worden.
|
|
17) | om de heerlijkheid zijns |
|
Namelijk heerlijkheid des aangezichts van Mozes, welke, gelijk zij teniet gedaan is, ook een voorbeeld is geweest dat de wet, door hem gegeven, ook zou afgedaan worden. Zie de geschiedenis hiervan Exod. 34:30, en vervolgens, welke de apostel duidt als een voorbeeld op de leer van Mozes, in schaduwen en rechtvaardigmakingen der wet bestaande.
|
|
18) | die teniet gedaan zou |
|
Dit zegt de apostel van de wet van Mozes, niet alleen ten aanzien van de ceremoniën, die maar tot Christus' komst zouden duren, maar ook ten aanzien van de wet der tien geboden, aangaande den vloek, welken zij den overtreders dreigt, en de rechtvaardigmaking, die den daders der wet wordt beloofd; in welke beide leden zij door Christus' dood en gehoorzaamheid moest teniet gedaan worden. Zie 2 Cor. 3:11.
|
|
|
|
19) | des Geestes in |
|
Zie 2 Cor. 3:6,9.
|
|
20) | der rechtvaardigheid |
|
Dat is, der rechtvaardigmaking, die alleszins gesteld wordt tegen verdoemenis. Zie Rom. 8:33,34.
|
|
21) | het verheerlijkte is |
|
Dat is, de wet, die, in zichzelve aangezien, een bijzondere heerlijkheid heeft en met heerlijkheid den volke Israëls gegeven is.
|
|
22) | ten aanzien van deze |
|
Dat is, vergeleken met de uitnemende heerlijkheid van het woord des Evangelies en zijne kracht in onze harten.
|
|
23) | hetgeen blijft |
|
Namelijk het Evangelie dat blijven zal, zonder aan verandering onderworpen te zijn, totdat Christus zal komen om te oordelen; Matth. 28:19,20; 1 Cor. 11:26; Openb. 2:25.
|
|
24) | vrijmoedigheid in het spreken. |
|
Namelijk gevoegd met klaarheid, gelijk dit ook genomen wordt Mark. 8:32; Joh. 10:24, en Joh. 16:29.
|
|
25) | opdat de kinderen Israëls |
|
Met deze woorden wordt eigenlijk Mozes' mening in het dekken zijns aangezichts niet verklaard, waarvan te lezen is Exod. 34:33, maar het oogmerk van Gods voorzienigheid, die dit tot zulk een einde heeft gericht, en hier laten verklaren.
|
|
26) | op het einde van hetgeen |
|
Dat is, den binnensten grond, of het doel en oogmerk der wet en der ceremoniën, die op Christus en Zijne rechtvaardigheid haar oogmerk hadden. Want de gehele wet was een leidsman tot Christus, Gal. 3:24. Hetwelk het merendeel der Joden niet verstonden, maar wilden buiten Christus in de gehoorzaamheid van de wet, zo der zeden als der ceremoniën, hunne rechtvaardigheid zoeken. En dit is het deksel, waar de apostel van spreekt.
|
|
27) | verhard geworden; |
|
Namelijk door een rechtvaardig oordeel Gods in dit hun gevoelen van de wet van Mozes.
|
|
28) | hetzelfde deksel |
|
Dat is, hetzelfde verkeerde verstand, dat hun de wet gegeven was om door haar gerechtvaardigd en geheiligd te worden. Zie Rom. 10:3.
|
|
29) | hetwelk door Christus |
|
Namelijk deksel teniet gedaan wordt door de kennis en den Geest van Christus, wanneer zij tot Christus bekeerd zullen zijn, gelijk 2 Cor. 3:16 verklaard wordt. Want alsdan worden zij, gelijk ook wij, tot het recht verstand der wet gebracht, en in hunne harten overtuigd, dat de wet tot dien einde niet is gegeven, maar dat zij de rechtvaardigheid buiten haar in Christus door het geloof moeten zoeken. Zie Rom. 10:4; Gal. 3:21, enz.
|
|
30) | De Heere nu is |
|
Dat is, Jezus Christus is de levendmakende Geest, die door de kracht zijns Heiligen Geestes en door de predikatie des heiligen Evangelies het deksel wegneemt, en de harten krachtig tot God bekeert. Of, de Heilige Geest is de Heere, door wien wij bekeerd en in vrijheid gesteld worden, alzo Hij door Zijn goddelijke kracht en door de leer des Evangelies, die ene bediening des Geestes is, 2 Cor. 3:8, zulks in ons werkt, en daartoe van den Heere Christus gezonden wordt, waarom Hij ook de Geest des Heeren genaamd wordt, 2 Cor. 3:17,18. Of, Christus is het geestelijk wezen, en gelijk als de ziel van de ceremoniën der wet; gelijk dit woord Geest ook genomen wordt Joh. 6:63. Of, de Heere, die onze harten tot Christus bekeert en dit deksel wegneemt, is de Heilige Geest. Of, de leer des Evangelies van den Heere Christus, is de geest, die tegen de letter gesteld wordt, 2 Cor. 3:6.
|
|
31) | aldaar is vrijheid. |
|
Namelijk van het deksel der onwetendheid, van het juk der wet en slavernij der zonde en des doods; Rom. 8:15,16; Gal. 4:7.
|
|
32) | wij allen, |
|
Namelijk die dezen Geest des Heeren ontvangen hebben.
|
|
33) | met ongedekten aangezichte |
|
Hier ziet de apostel wederom op het voorbeeld van Mozes, die het deksel van zijn aangezicht deed, als hij voor den Heere zelf verscheen, en door dit aanschouwen van God in Zijn aangezicht verheerlijkt werd; alzo ook, zegt hij, hebben wij een vrijmoedigen toegang tot God door het Evangelie, hetwelk is als een klare spiegel, waarin Gods heerlijk aanschijn van onszelven wordt gezien, en wij naar hetzelfde beeld Gods in ons gemoed meer en meer vernieuwd en verheerlijkt worden.
|
|
34) | als van des Heeren Geest. |
|
Of, als van den Heere den Geest, dat is, van den Geest, die de Heere is, namelijk eenswezens met den Vader en met den Zoon.
|
|