1) | ene zaak heeft |
|
Dat is, geschil over wereldse dingen. Zie 1 Cor. 6:3.
|
|
|
|
2) | terecht gaan |
|
Gr. geoordeeld worden, of zich laten oordelen.
|
|
|
|
3) | de onrechtvaardigen, |
|
Namelijk overheden, die Hij alzo noemt, omdat de overheden alstoen meest heidenen waren en vreemd van het geloof in Christus en de ware gerechtigheid, en voor het merendeel ook verdrukkers der Christenen.
|
|
4) | de heiligen de |
|
Dat is, de gelovigen, die hij alzo noemt omdat zij door den Geest van Christus geheiligd en door hun heilige belijdenis en de heilige sacramenten van anderen afgescheiden zijn.
|
|
5) | door |
|
Gr. in u.
|
|
6) | u de wereld |
|
Namelijk als bijzitters van Christus den algemenen rechter, wiens vonnis zij ook zullen goedvinden en rechtvaardigen; Matth. 19:28; Luk. 22:30.
|
|
7) | wordt, zijt |
|
Dat is, zal worden.
|
|
8) | de minste |
|
Alzo noemt hij de zaken dezes levens en dezer wereld, omdat zij ten aanzien van de hemelse en geestelijke niets zijn te achten.
|
|
9) | de engelen |
|
Namelijk die gezondigd hebben en met ketenen der duisternis bewaard worden tot den dag des groten oordeels. Zie Matth. 25:41; 2 Petr. 2:4; Jud. 6.
|
|
10) | die in de gemeente |
|
Namelijk liever dan de onrechtvaardigen of heidenen. Dit zegt de apostel bij vergelijking tegen degenen, die meenden dat niemand in de gemeente kloek genoeg was om hunne geschillen te scheiden; maar de apostel verklaart dit in het 1 Cor. 6:5, en beveelt dat zij de kloeksten en verstandigsten van hen in deze zaken tot middelaars zouden nemen. Zie Exod. 18:21.
|
|
11) | minst geacht zijn. |
|
Gr. voor niets geacht zijn; namelijk naar het oordeel van sommigen onder ulieden.
|
|
12) | tussen zijne |
|
Gr. zijnen broeder; dat is, tussen den enen gelovige en den anderen, gelijk 1 Cor. 6:6 verklaart.
|
|
|
|
13) | gaat met den |
|
De apostel verbiedt hier dan niet ganselijk dat men voor overheden zou rechten, maar alleen voor ongelovigen met ergernis en aanstoot; gelijk hij ook niet verbiedt, wanneer iemand van anderen verdrukt wordt, of voor het recht geroepen, dat hij zichzelven door de hulp der ongelovige overheden zou mogen beschermen. Want hij zelf heeft in zulke gevallen ook op ongelovige overheden zich beroepen en hunne hulp gebruikt, niet alleen tegen heidenen, maar ook tegen de Joden. Zie Hand. 22:25, en Hand. 23:17, en Hand. 25:10.
|
|
14) | gebrek onder u, |
|
Gr. Hettema. Hetwelk hier betekent een gebrek van liefde of kloekmoedigheid, waardoor de kwade genegenheden worden overwonnen.
|
|
15) | gijlieden doet |
|
Dat is, sommigen onder u.
|
|
16) | onrechtvaardigen |
|
Dat is, die andere ongelijk of onrecht aandoen.
|
|
17) | het koninkrijk |
|
Dat is, die eeuwige heerlijkheid in den hemel, die hier een erve genaamd wordt, omdat zij wordt gegeven niet uit verdienste, maar dengenen alleen, die God uit genade tot Zijne kinderen heeft aangenomen.
|
|
18) | Dwaalt niet; |
|
Of, bedriegt uzelven niet.
|
|
19) | zullen het koninkrijk |
|
Namelijk tenzij dat zij zich bekeren en aflaten van zodanigen meer te zijn, Matth. 21:31,32, gelijk 1 Cor. 6:11 medebrengt.
|
|
20) | sommigen; maar |
|
Namelijk de een in het een en de ander in het ander. Want hoewel in alle heidenen niet al deze zonden altijd openbaar zijn geweest, nochtans is de wortel van allen in hen, en de een of de ander breekt bij gelegenheden altijd uit; en allen waren zij afgodendienaars. Zie Rom. 1:29; Ef. 2:1,2,3, en Ef. 4:17,18.
|
|
21) | gij zijt afgewassen, |
|
Dat is, van de heersende macht van zulke zonden gezuiverd; namelijk door uwe heiligmaking; bestaande in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Christus, waarvan de doop een teken en zegel is. Zie Mark. 1:4; Hand. 22:16; Rom. 6:4; Ef. 5:26; Tit. 3:5; 1 Petr. 3:21.
|
|
22) | in den naam |
|
Dat is, om Jezus Christus' en Zijner verdiensten wil. Want het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle onze zonden; 1 Joh. 1:7; Openb. 1:5.
|
|
23) | Alle dingen zijn |
|
Namelijk die middelmatig zijn en in Gods Woord niet verboden, van welker gebruik hij hier kortelijk spreekt, en hierna breder zal spreken 1 Cor. 7; 1 Cor. 8; 1 Cor. 9; 1 Cor. 10; 1 Cor. 11, en zal die van andere onderscheiden.
|
|
24) | onder de macht |
|
Dat is dat ik mij door enig menselijk gebod zou laten verbinden, om hetgeen de Heere mij vrijgelaten heeft, niet te gebruiken, wanneer ik zonder aanstoot van andere zulks doen kan. Zie Rom. 14:14; 1 Cor. 7:23, en 1 Cor. 10:23. Of, ik zal mij van geen ding laten overheersen, namelijk alzo dat ik mij de middelmatige dingen zou dienstbaar maken, om die niet te gebruiken tot stichting mijns naasten.
|
|
25) | dezen en die teniet |
|
Namelijk buik; niet ten aanzien van zijn wezen, dat een deel van het lichaam des mensen is, dat geheel zal opstaan; maar ten aanzien van zijn gebruik in dit tijdelijke en natuurlijke leven, hetwelk dan niet meer nodig zal zijn. Zie Matth. 22:30; 1 Cor. 15:44; Openb. 7:16,17.
|
|
|
|
26) | voor de hoererij, |
|
Namelijk die de heidenen voor een middelmatige zaak hielden, en die zelf te Corinthe, waar voor deze zonde een openbare tempel was opgericht, zeer algemeen was. Daarom handelt de apostel daarvan eerst en bijzonder, eer hij tot andere zaken komt, die zij ook voor middelmatig hielden, en in welke zij zichzelven onnodige strikken legden of zwaarlijk bezondigden.
|
|
27) | voor den Heere, |
|
Dat is, om hetzelve tot den dienst des Heeren Jezus Christus te gebruiken.
|
|
28) | de Heere voor het lichaam. |
|
Dat is, de Heere is ook een Heere des lichaams, dewijl Hij Zichzelven niet alleen tot verlossing der ziel, maar ook des lichaams overgegeven heeft, 1 Cor. 6:20.
|
|
29) | ons opwekken door |
|
Dat is, onze lichamen tot heerlijkheid; Rom. 8:11; Filipp. 3:21.
|
|
30) | uwe lichamen |
|
Dat is, ook uwe lichamen. Want dewijl de ware gelovigen in het geheel met Christus als met hun hoofd verenigd zijn, 1 Cor. 12:12,27, zo zijn ook hunne lichamen een deel van Zijn geestelijk lichaam.
|
|
|
|
31) | die twee, zegt hij |
|
Deze plaats, genomen uit Gen. 2:24, wordt eigenlijk van den band des huwelijks gezegd; doch Paulus past dit ook op de hoererij, omdat zulke oneerlijke liefde en vleselijke vereniging deze personen aan elkander oneerlijk en onwettelijk verbindt, gelijk het huwelijk hen wettelijk en eerlijk verbindt.
|
|
32) | die den Heere |
|
Namelijk door het ware geloof en oprechte liefde.
|
|
33) | één geest met Hem. |
|
Dat is geestelijk; of door Zijnen Geest met Hem verenigd; 1 Cor. 12:13.
|
|
34) | Alle zonde, die |
|
Namelijk die in de uitwendige daad van de mensen geschiedt.
|
|
35) | is buiten het |
|
Dat is, misbruikt iets, of doet leed aan iets, dat buiten den mens zelf is.
|
|
36) | die zondigt |
|
Dit moet verstaan worden bij vergelijking, namelijk meer dan enige andere zonde. Want hoewel een dronkaard en brasser zijn lichaam ook misbruikt, zo geschiedt het nochtans door iets dat geen deel aan zijn lichaam is, als spijs en drank, en doet ook zijn lichaam veel schade en schande aan, maar niet zo zwaar als de hoererij.
|
|
|
|
37) | tegen zijn eigen |
|
Of, in.
|
|
38) | een tempel is des |
|
Die derhalve zuiver en rein moet gehouden worden, en waarin God wil gediend zijn; hetwelk de apostel van den gehelen mens ook betuigt; 2 Cor. 6:16.
|
|
|
|
39) | dien gij van God |
|
Namelijk om u van uwe aanneming tot kinderen te verzekeren; Rom. 8:11,15; 2 Cor. 1:22.
|
|
40) | uws zelfs niet zijt? |
|
Namelijk om uw eigen wil te doen, maar den wil desgenen wien gij toebehoort.
|
|
41) | duur gekocht; |
|
Gr. door spijs; namelijk door het dierbaar bloed van Jezus Christus; 1 Petr. 1:18,19; Openb. 5:9.
|
|
42) | in uw lichaam |
|
Dat is, met lichaam en met ziel, die door den Heiligen Geest is vernieuwd.
|
|
43) | welke Godes zijn. |
|
Namelijk niet alleen door het recht der schepping, maar ook door het recht der verlossing.
|
|