1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een gouden1) kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; 2)als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk.
2Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
3Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden6) zal.
4Hij zal van den hemel zenden7), en mij verlossen, te schande8) makende dengene, die mij zoekt9) op te slokken. Sela.10) God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid11) zenden.
5Mijn ziel12) is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden,13) mensenkinderen, welker tanden spiesen14) en pijlen zijn, en hun tong een scherp15) zwaard.
6Verhef16) U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
7Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela.
8Mijn hart is bereid,18) o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.
9Waak op, mijn eer!19) waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
10Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natien.
11Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken.
12Verhef U20) boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.