1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Looft den HEERE,1) roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken.
2Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderen.
3Roemt u in den Naam2) Zijner heiligheid; het hart dergenen, die den HEERE zoeken, verblijde zich.
4Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte; zoekt Zijn aangezicht4) geduriglijk.
5Gedenkt Zijner wonderen, die Hij gedaan5) heeft, Zijner wondertekenen, en der oordelen6) Zijns monds.
6Gij zaad van7) Abraham, Zijn knecht, gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorene!
7Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde.
8Hij gedenkt Zijns verbonds10) tot in der eeuwigheid, des woords, dat Hij ingesteld heeft11), tot in duizend12) geslachten;
9Des verbonds, dat Hij met13) Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak;
10Welken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, aan Israël tot14) een eeuwig verbond,
11Zeggende: Ik zal u geven het land Kanaan, het snoer15) van ulieder erfdeel.
12Als zij weinig mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen daarin;
13En wandelden van volk tot volk,17) van het ene koninkrijk tot het andere volk;
14Hij liet geen mens toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij18) koningen om hunnentwil, zeggende:
15Tast19) Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen21) kwaad.
16Hij riep22) ook een honger in het land;23) Hij brak24) allen staf des broods.
17Hij zond een man voor hun aangezicht henen; Jozef werd verkocht tot een slaaf.
18Men drukte zijn voeten in den stok;25) zijn persoon26) kwam in de ijzers.27)
19Tot den tijd toe, dat Zijn woord28) kwam, heeft29) hem de rede des30) HEEREN doorlouterd.31)
20De koning32) zond, en deed hem ontslaan; de heerser der volken liet hem los.33)
21Hij zette hem tot een heer over zijn huis, en tot een heerser over al zijn goed;
22Om zijn vorsten te binden naar zijn lust, en zijn oudsten te onderwijzen.
23Daarna kwam39) Israël in40) Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling in het land van41) Cham.
24En Hij deed Zijn volk zeer wassen, en maakte het machtiger dan Zijn tegenpartijders.42)
25Hij keerde hun hart om,43) dat zij Zijn volk haatten, dat zij met44) Zijn knechten listiglijk45) handelden.
26Hij zond Mozes, Zijn knecht, en Aaron, dien Hij46) verkoren had.
27Zij deden onder hen de bevelen Zijner47) tekenen, en de wonderwerken in het land48) van Cham.
28Hij zond49) duisternis, en maakte het duister; en zij waren51) Zijn woord niet52) wederspannig.
29Hij keerde53) hun wateren in bloed, en Hij doodde hun vissen.
30Hun land bracht vorsen54) voort in overvloed, tot in de binnenste kameren hunner koningen.55)
31Hij sprak, en er kwam een vermenging van ongedierte,56) luizen,57) in hun ganse landpale.
32Hij maakte hun regen tot hagel, vlammig59) vuur in hun land.
33En Hij sloeg60) hun wijnstok en hun vijgeboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen.
34Hij sprak, en er kwamen61) sprinkhanen en62) kevers, en dat zonder getal;
35Die al het kruid in hun land opaten, ja, aten de vrucht hunner landbouwe op.
36Hij versloeg ook63) alle eerstgeborenen64) in hun land, de eerstelingen65) al hunner krachten.
37En Hij voerde hen uit met zilver66) en goud; en onder hun stammen was niemand, die struikelde.68)
38Egypte was blijde, als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen.
39Hij breidde een wolk uit tot een deksel, en vuur om den71) nacht te verlichten.
40Zij baden,72) en Hij deed73) kwakkelen komen, en Hij verzadigde hen met hemels74) brood.
41Hij75) opende76) een steenrots, en er vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre77) plaatsen als een rivier.
42Want Hij dacht aan Zijn heilig woord, aan Abraham79), Zijn knecht.
43Alzo voerde Hij Zijn volk uit met vrolijkheid, Zijn uitverkorenen met gejuich.
44En Hij gaf hun81) de landen der heidenen,82) zodat zij in erfenis bezaten den arbeid83) der volken;
45Opdat zij Zijn inzettingen onderhielden, en Zijn wetten bewaarden. Hallelujah!84)