1) | heerser |
|
Dat is, koning, vorst, prins, heer, of die meerder is dan gij zijt en u schade zou kunnen aandoen, zo gij hem enige oorzaak van verstoring geven zoudt.
|
|
2) | scherpelijk |
|
Hebreeuws, lettende letten; dat is scherpelijk, of naarstiglijk letten.
|
|
3) | op dengene, |
|
Te weten, dien gij moet aanzien en in ere hebben, opdat gij hem met geen woord, gebaar, of daad verbelgt. Anders: op hetgeen voor uw aangezicht is; te weten, opdat gij daarvan niets nuttigt, dan met zulke zedigheid en matigheid als betamelijk is.
|
|
4) | zet |
|
Dat is, bedwing uwe begeerlijkheid van onmatig te eten en te drinken, alsof uw keel met een mes daarvan afgeschrikt ware. Of, anders zoudt gij een mes aan uw keel zetten, enz.; dat is, gij zoudt u in het uiterste gevaar steken van lichamelijke krankheid, of enige andere grote zwarigheid, indien u de lekkere gerechten tot onmatigheid verlokten.
|
|
5) | mes aan uw keel, |
|
Anderen vertalen het Hebreeuws woord doornen, doch de zin komt op een uit.
|
|
6) | gulzig mens zijt; |
|
Hebreeuws, een heer der ziel; dat is van den lust en der begeerlijkheid. Versta, een die zeer graag en begerig is tot spijs en drank. Vergelijk Job 39:1, en de aantekening op het woord gretigheid. Anders: indien gij uws zelfs meester, of liefhebber zijt.
|
|
7) | smakelijke |
|
Of, lekkernijen, die den mond zeer aangenaam en smakelijk zijn. Alzo onder Spreuk. 23:6. Vergelijk Gen. 27:4,7,9, enz.
|
|
8) | leugenachtig |
|
Hebreeuws, brood der leugenen; dat is leugenachtige of bedriegelijke spijs. De zin is dat de hoofse weelden als een aas zijn, waarmede de mensen verlokt en gemeenlijk in hunne verwachtingen bedrogen worden. Vergelijk boven Spreuk. 20:17.
|
|
9) | uw vernuft. |
|
Te weten, dat gij zoudt mogen aanleggen om rijk te worden.
|
|
10) | op hetgeen |
|
Te weten, op den rijkdom, waarvan in Spreuk. 23:4 gesproken is.
|
|
11) | niets is? |
|
Dat is, gans onzeker en ongestadig en in vele noodzakelijkheden krachteloos. Vergelijk Ps. 37:35,36, en Ps. 49:13,18; 1 Tim. 6:17. Anders: dat [haast] niet zijn zal.
|
|
12) | het zal zich |
|
Te weten, het tijdelijke goed, het zal zeer haastiglijk daarheen weg belenden en u begeven.
|
|
13) | gewisselijk |
|
Hebreeuws, makende maken.
|
|
14) | gelijk een arend, |
|
Te weten, die zo snellijk naar den hemel en omhoog vliegt, dat hij spoedig uit der mensen gezicht verdwenen is. Alzo vergaat de rijkdom in korten tijd, dat men niet weet waar hij gebleven of gestoven is.
|
|
15) | desgenen, |
|
Dat is, desgenen, die vrekkig, afgunstig en nijdig is. Zie Deut. 15:9; idem, onder Spreuk. 28:22; Mark. 7:22. Hiertegen is het goede oog, van hetwelk zie boven Spreuk. 22:9, en de aantekening.
|
|
16) | smakelijke |
|
Zie boven Spreuk. 23:3.
|
|
17) | hij bedacht |
|
Anders: gelijk hij acht in zijne ziel, zo is hij; dat is, inwendiglijk bij zichzelven denkt, te weten dat gij het zijne verteert en verdoet.
|
|
18) | alzo |
|
Te weten, u niets van harte gunnende, maar evenwel alzo, dat uit zijne gebaren en woorden zijne vrekkigheid enigszins kan afgenomen worden; hoewel hij daarmede het tegendeel zoekt te bewijzen.
|
|
19) | uitspuwen; |
|
Dat is, het zou u leed zijn en spijten dat gij van zijne spijs genuttigd en enige vriendelijke tafelredenen met hem gehad zoudt hebben.
|
|
20) | verderven. |
|
Dat is, verliezen, en geen vrucht daarvan krijgen.
|
|
21) | het verstand |
|
Dat is, hetgeen gij verstandig, geleer, of voorzichtig gesproken hebt.
|
|
22) | oude palen |
|
Zie boven Spreuk. 22:28. Hebreeuws, de paal der eeuwigheid.
|
|
23) | wezen niet; |
|
Te weten, om denzelven ongelijk te doen, door bedrog of geweld.
|
|
24) | Verlosser |
|
Te weten, God.
|
|
25) | twistzaak |
|
Zie boven Spreuk. 22:23.
|
|
26) | tucht, |
|
Dat is, tot de rechte onderwijzing, om wijsheid te leren. Zie boven Spreuk. 1:2.
|
|
27) | der wetenschap. |
|
Dat is, door welke de ware wetenschap en wijsheid geleerd en verkregen wordt.
|
|
28) | tucht |
|
Versta, de tucht, die niet alleen geschiedt door woorden, maar ook door straffen. Zie boven Spreuk. 7:22.
|
|
29) | niet sterven. |
|
Te weten, noch hier door de tijdelijke straf der overheid, noch hierna door de eeuwige straf van God.
|
|
30) | ja, |
|
Gelijke manier van spreken, die grote macht heeft om te verzekeren wat verhaald wordt, is boven Spreuk. 22:19.
|
|
31) | nieren |
|
Versta door dit woord de inwendigste krachten der ziel. Zie Job 9:27.
|
|
32) | billijkheden |
|
Of, rechte dingen. Vergelijk boven Spreuk. 1:3.
|
|
33) | zondaren; |
|
Die gans genegen zijn tot de zonde, en hun werk daarvan maken. Zie Gen. 13:13; 1 Sam. 15:18; Ps. 1:1, en de aantekening.
|
|
34) | te allen dage |
|
Dat is, gestadiglijk, al den tijd uws levens.
|
|
|
|
35) | Want zekerlijk, |
|
Zie van deze twee eerste woordjes, in het Hebreeuws chi im, Job 42:8.
|
|
36) | beloning; |
|
Hebreeuws, achterste einde, of uiterste; dat is loon, of zalig einde. Zo wordt het loon genaamd, omdat hij het einde van het werk is, of het werk achterna volgt. God heeft het loon uit genade beloofd dengenen, die in zijne vreze tot het einde toe volharden. Vergelijk Ps. 37:37; onder Spreuk. 24:14,20. Elders betekent het een kwaad naloon en onzalig einde. Zie boven Spreuk. 5:4; en de aantekening.
|
|
37) | verwachting |
|
Dat is, het goed, hetwelk gij van de genade Gods verwacht. Zie Job 5:16.
|
|
38) | mijn zoon! |
|
Zie boven Spreuk. 1:8.
|
|
39) | den weg. |
|
Te weten, des Heeren. Zie van dezen weg Gen. 18:19.
|
|
40) | onder de wijnzuipers, |
|
Te weten, om die in hun overdadig drinken en gulzig eten na te volgen; hetwelk die lichtelijk doen, die met hen veel verkeren; zie boven Spreuk. 13:20.
|
|
41) | onder de vleesvreters; |
|
Hebreeuws, onder degenen, die voor zich vlees slokken, of verslinden.
|
|
42) | sluimering |
|
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk [naar eniger gevoelen] het begin en de genegenheid tot den slaap. Vervolgens is door het woord, dat wij hier in den tekst hebben, te verstaan de slaperigheid, te weten die uit luiheid en achteloosheid voortkomt.
|
|
43) | Koop |
|
Dat is, poog haar op allerlei eerlijke manier te verkrijgen, en wanneer gij haar verkregen hebt, verlaat haar en vergeet haar niet; gelijk de verkopers voor wat anders hunne waren omzetten.
|
|
44) | waarheid, |
|
Dat is, de rechte en ware kennis van alle dingen, rakende het geloof en den wandel, die wij moeten weten om God te behagen en zalig te worden.
|
|
45) | zich zeer verheugen; |
|
Hebreeuws, verheugende verheugen; dat is zeer verheugen te weten, omdat hij een rechtvaardigen en wijzen zoon heeft, dat is, die vroom, godvrezend en verstandig is.
|
|
46) | Laat uw vader |
|
Dat is, maak dat uw vader en uwe moeder zich verblijden, inziende uwe verstandigheid en deugdzaamheid.
|
|
47) | verheugen, |
|
Te weten voor den weedom, dien zij gehad heeft met u te baren.
|
|
48) | geef mij uw hart, |
|
Dat is, voeg en begeef uw verstand en uwen geest hiertoe, dat gij aanhoort, verstaat, aanneemt en onderhoudt mijne geboden.
|
|
49) | ogen |
|
Te weten, de ogen uws verstands.
|
|
50) | wegen bewaren. |
|
Dat is, de wijze en manier van leven, die ik u beveel en voorschrijf, en inzonderheid van het vermijden der hoererij en des overspels.
|
|
51) | diepe gracht, |
|
Te weten der ellenden, waaruit men niet lichtelijk geraken kan, gelijk ook niet uit een engen put; vergelijk boven Spreuk. 22:14, en de aantekening.
|
|
52) | vreemde vrouw |
|
Zie boven Spreuk. 2:16.
|
|
53) | loert zij |
|
Te weten op degenen, die zij zoekt te verleiden en in haar onkuise liefde te verstrikken.
|
|
54) | een rover; |
|
Of, [een man] des roofs. Vergelijk Job 24:20, en Job 35:13 en de aantekening. Anders: als [op] een roof. Vergelijk boven Spreuk. 7:10,11,12,13,,14,15.
|
|
55) | vermenigvuldigt |
|
Dat is, zij is oorzaak, dat zeer vele mensen in boosheid vervallen en hunnen God ontrouw worden.
|
|
56) | Bij wien |
|
Dit is een verhaal der plagen en ellenden, die uit de dronkenschap voortkomen, vragenderwijze voorgesteld. De vraag wordt beantwoord in Spreuk. 23:30.
|
|
57) | och arme? |
|
Het Hebreeuwse woord schijnt eigen te zijn dengenen, die om de armoede, waarin zij gevallen zijn, groot gekerm maken.
|
|
58) | beklag? |
|
Of ijdel geklap, of onnut gezwets en gesnater.
|
|
59) | wonden |
|
Of, slagen; te weten, die men lichtvaardiglijk op zijn hals haalt met kwaad te spreken door dronkenschap, of de dronkaards te vergezelschappen.
|
|
60) | vertoeven; |
|
Dat is, lang blijven zitten, zonder van het drinken een einde te kunnen maken.
|
|
61) | gemengden |
|
Hebreeuws, menging; dat is, gemengden wijn. Zie boven Spreuk. 9:2.
|
|
|
|
62) | Zie den wijn |
|
Te weten, met een onmatige begeerte.
|
|
63) | verf geeft, |
|
Hebreeuws, oog. Zie Num. 11:7.
|
|
|
|
64) | recht opgaat; |
|
Hebreeuws, in, of met richtigheden gaat, of zich doet gaan; dat is, als hijzich in den beker beweegt en door zijne kracht, als met zandjes, opspringt en recht omhoog stijgt. Anders: recht ingaat.
|
|
65) | adder. |
|
Anders: basilisk.
|
|
66) | vreemde vrouwen |
|
Dat is, die de uwe niet zijn. Zie boven Spreuk. 2:16.
|
|
67) | verkeerdheden |
|
Dat is, alle dingen, welke dienen om uw wellust te verzadigen; of ijdele, lichtvaardige en onnutte redenen, die haat, nijd en twist verwekken.
|
|
68) | gij zult |
|
Te weten, die u met den drank overlaadt.
|
|
69) | gelijk een, |
|
Te weten, omdat uw hoofd zal ontsteld zijn door de dampen des dranks uit de maag rijzende, gelijk de zee door de winden, die over haar waaien.
|
|
70) | hart van de zee |
|
Dat is, in het midden der zee. Zie Exod. 15:8. De verklaring is Exod. 14:22,29. Alzo het hart des hemels; Deut. 4:11, enz. Zie aldaar de aantekening.
|
|
71) | die in het opperste |
|
Te weten, gelijk in de mars. Versta, een die in groot gevaar is van in enig zwaar ongeluk te vallen.
|
|
72) | Men heeft mij geslagen, |
|
Dit zijn de woorden, die Salomo den dronkaards toeëigent, kortelijk te kennen gevende dat ze zonder gevoel zijn, niet alleen des lichaams, omdat ze de slagen niet gevoelen, maar ook des geestes, omdat ze, den drank nauwelijks uitgeslapen hebbende, terstond weder daaraan willen.
|
|
73) | opwaken? |
|
Te weten van den wijn.
|
|
74) | hem nog meer zoeken! |
|
Te weten den wijn.
|
|