1) | beveel u Febe, |
|
Dat is, recommandeer.
|
|
2) | zuster, |
|
Namelijk in Christus.
|
|
3) | een dienares is der Gemeente, |
|
Namelijk niet in den dienst van prediken; want die wordt aan de vrouwen verboden, 1 Cor. 14:34, en 1 Tim. 2:12, maar òf een diakones, die de kranken verzorgde, 1 Tim. 5:9,10, òf, hetwelk waarschijnlijker is, die de gemeente diende in het ontvangen en herbergen van de verjaagde Christenen, en ook van de apostelen en leraars, gelijk blijkt uit Rom. 16:2.
|
|
4) | Kenchreen is; |
|
Ene haven van Corinthe; zie van deze plaats Hand. 18:18.
|
|
5) | ontvangt |
|
Dat is, herbergt en vriendelijk bejegent.
|
|
6) | in den Heere, |
|
Dat is, om des Heeren wil, of in des Heeren naam.
|
|
7) | gelijk het den heiligen betaamt, |
|
Dat is, gelijk haar, die een heilige en godzalige vrouw is, en ook ulieden, die vrome Christenen zijt, betaamt. Grieks, waardiglijk den heiligen.
|
|
8) | bijstaat, |
|
Namelijk met raad en daad, om haar hare zaken te helpen verrichten, die zij te Rome te doen heeft.
|
|
9) | een voorstandster geweest van velen, |
|
Of, herbergster; namelijk die vele verjaagde Christenen in haar huis heeft ontvangen. Zie 1 Tim. 5:10. Het schijnt dan dat zij een welgestelde vrouw geweest is.
|
|
10) | Priscilla |
|
De huisvrouw van Aquila, die een zeer kloeke en godzalige vrouw was.
|
|
11) | Aquila, |
|
De man van Priscilla, een tentenmaker uit Pontus. Zie van beiden Hand. 18:2, enz.; 1 Cor. 16:19; 2 Tim. 4:19. Deze waren tevoren uit Rome verdreven door het gebod van den keizer Claudius, en waren te Corinthe, toen Paulus daar kwam, Hand. 18:2; en alzo hier blijkt dat zij nu wederom te Rome waren, zo schijnt wel dat de apostel tweemaal te Corinthe is geweest, want deze zendbrief is uit Corinthe geschreven.
|
|
12) | medewerkers in Christus Jezus; |
|
Namelijk in het verbreiden der Evangelische leer, waarin zij naar hunne gelegenheid en beroeping het beste deden.
|
|
13) | en beroeping het beste deden. |
|
Grieks, ziel. Zie Matth. 2:20.
|
|
|
|
14) | hun hals gesteld hebben; |
|
Grieks, hun hals onder gesteld heeft; dat is, hun leven gewaagd hebben. Dit is geschied, òf in den oploop te Corinthe tegen Paulus, Hand. 18:12, òf in den oploop te Efeze, Hand. 19:23, alwaar zij toen met Paulus waren; Hand. 18:18.
|
|
15) | al de Gemeenten der heidenen. |
|
Overmits dezelve daardoor verkregen hebben die weldaad, dat ik nog in het leven ben gebleven om dezelve te leren en te versterken.
|
|
16) | de Gemeente in hun huis. |
|
Dat is, de gelovigen, die òf tot hun huisgezin behoorden, òf die in hun huis vergaderden. Zie Col. 4:15; Filem.:2.
|
|
17) | beminde, |
|
Namelijk om zijn bijzondere godzaligheid.
|
|
18) | de eersteling is |
|
Dat is, die een van de eersten is, die ik door mijne predikatie tot het geloof gebracht heb. Zie Rom. 11:16; 1 Cor. 15:20, en 1 Cor. 16:15.
|
|
19) | van Achaje in Christus. |
|
Dat is, van al de gelovigen, diein Achaje zijn.
|
|
20) | ons |
|
Dat is, voor de gelovigen, en voornamelijk voor de leraars.
|
|
21) | gearbeid heeft. |
|
Namelijk met hen te herbergen, en andere diensten te doen.
|
|
22) | in den Heere. |
|
Dat is, omdat hij ook in den Heere gelooft.
|
|
23) | beproefd is in Christus. |
|
Dat is, die door vele gevaren en zwarigheden geoefend zijnde, oprecht is bevonden.
|
|
24) | Aristobulus zijn. |
|
Het schijnt dat deze Aristobulus nog zelf geen Christen was, omdat de Apostel hem niet doet groeten; doch het blijkt evenwel dat hij een bescheiden man is geweest, die de Christenen in zijn huisgezin duldde.
|
|
25) | die van mijn maagschap is. |
|
Zie Rom. 16:7.
|
|
26) | die in den Heere zijn. |
|
Dat is, die Christenen zijn. Want die nog heidenen waren in dat huisgezin, die groet hij niet.
|
|
27) | die in den Heere arbeiden. |
|
Zie Rom. 16:5.
|
|
28) | den uitverkorene in den Heere, |
|
Dat is, die een uitgelezen en bijzonder man is.
|
|
29) | zijn moeder |
|
Namelijk naar de natuur.
|
|
30) | de mijne. |
|
Namelijk naar de liefde en toegenegenheid. Zie 1 Tim. 5:2.
|
|
31) | met een heiligen kus. |
|
Dat is, met een kus van vrede en broederschap, met welken de gelovigen, naar het gebruik van die landen en tijden, elkander plachten te groeten. En wordt heilig genaamd, omdat zij niet uit vleselijke maar geestelijke liefde en zonder geveinsdheid gegeven worden; Gen. 29:11.
|
|
32) | degenen, |
|
Hij verstaat door dezulken zo andere ketters als degenen, die, den Christelijken godsdienst aangenomen hebbende, leerden dat de ceremoniën der wet nog noodzakelijk moesten onderhouden worden ter zaligheid. Zie Gal. 1:7; Filipp. 3:2; 1 Tim. 4:1; 2 Tim. 3:1, enz.; Tit. 3:10.
|
|
33) | Want dezulken |
|
Hij beschrijft hen, opdat zij mogen bekend en te beter gemeden worden.
|
|
34) | dienen onzen Heere Jezus Christus niet, |
|
Namelijk hoewel zij zich voor dienaars des Heeren uitgeven.
|
|
35) | hun buik; |
|
Dat is, leren om vuil gewins wil, en om hunnen buik te verzadigen; 1 Tim. 6:5; Tit. 1:11.
|
|
36) | der eenvoudigen. |
|
Grieks, dergenen, die niet kwaad zijn.
|
|
37) | uw gehoorzaamheid |
|
Namelijk welke gij betoont in het aannemen der leer van het Evangelie, die hij geloof noemt; Rom. 1:8. Zie 1 Thess. 1:8.
|
|
38) | de God des vredes |
|
Zie Rom. 15:33.
|
|
39) | den satan |
|
Namelijk die door zijne middelen u zoekt te verleiden.
|
|
40) | haast |
|
Hetwelk hier wel begint, maar in het einde van deze wereld, hetwelk aanstaande is, Openb. 22:12, volkomen zal geschieden.
|
|
41) | onder uw voeten verpletteren. |
|
Dat is, doen, dat gij hem door Christus volkomen zult overwinnen. De apostel schijnt hier te zien op de eerste belofte des Evangelies; Gen. 3:15. Zie ook Openb. 12:11.
|
|
42) | De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. |
|
Dezen wens gebruikt de apostel in al zijne zendbrieven. Zie 2 Thess. 3:17.
|
|
43) | die den brief geschreven heb, |
|
Namelijk uit den mond van Paulus.
|
|
44) | Gajus, |
|
Zie van hem Hand. 20:4; 1 Cor. 1:14.
|
|
45) | huiswaard van mij |
|
Dat is, die in zijn huis den apostel herbergde en andere gelovigen, die daar niet woonachtig waren. Zie Rom. 16:1.
|
|
46) | de rentmeester |
|
Of, bezorger, ontvanger. Zie Luk. 16:1.
|
|
47) | der stad, |
|
Dat is, van Corinthe, vanwaar de apostel dezen brief geschreven heeft.
|
|
48) | De genade van onzen Heere Jezus Christus |
|
Zie Rom. 16:20. De apostel herhaalt dezen wens wederom, om te tonen hoe nodig dezelve is, en dat deze brief uit grote toegenegenheid van hem is geschreven.
|
|
49) | mijn Evangelie |
|
Dat is, dat door mij gepredikt is. Zie Rom. 2:16.
|
|
50) | en de prediking van Jezus Christus, |
|
Dat is, hetwelk is de prediking, namelijk òf die de Heere Christus zelf gepredikt heeft; Hebr. 1:1,2, òf wiens inhoud is de Heere Christus; 1 Cor. 2:2.
|
|
51) | der verborgenheid, |
|
Dat is, van de leer des Evangelies van Christus nu in het vlees gekomen zijnde, welke vóór dezen alzo niet is bekend geweest, en in welke leer zodanig ene wijsheid Gods geopenbaard wordt, die door gener creaturen verstand kon doorgrond worden; 1 Petr. 1:12.
|
|
52) | van de tijden der eeuwen |
|
Grieks, eeuwige tijden; of van de tijden der wereld; dat is, nadat de wereld geschapen is geweest.
|
|
53) | verzwegen is geweest; |
|
Dit is te verstaan, niet alzo, dat men in het Oude Testament van de Evangelische leer niet zou hebben geweten; want in Rom. 16:26 wordt verklaard, dat de openbaring dezer leer ook geschied is door de profetische schriften; maar ten aanzien van die klare openbaring en verkondiging nu in het Nieuwe Testament geschied, alzo Christus toen nog niet was gekomen; en de heidenen daarvan ganselijk niet wisten; Ps. 147:20; Ef. 2:12.
|
|
54) | nu geopenbaard is, |
|
Namelijk in de tijden des Nieuwen Testaments.
|
|
55) | de profetische Schriften, |
|
Namelijk in welke de Messias beloofd en beschreven wordt, met al zijne omstandigheden en weldaden; Hand. 26:22; Rom. 1:2, en Rom. 3:21; 1 Petr. 1:10, wanneer dezelve worden vergeleken met hetgeen in het Nieuwe Testament wordt beschreven in Christus vervuld te zijn.
|
|
56) | naar het bevel |
|
Of, ordonnantie Gods, die goedgevonden heeft alzo der mensen zaligheid teweeg te brengen, en die niet is gehouden daarvan iemand rekenschap te geven.
|
|
57) | bekend is gemaakt; |
|
Namelijk daar het tevoren onder hen verzwegen was, Rom. 16:25.
|
|
58) | Denzelven |
|
Of, den eeuwigen wijzen God, of, den alleen wijzen God, door Jezus Christus, wien zij de heerlijkheid in der eeuwigheid.
|
|