1) | mijn Rotssteen, |
|
Zie de aantekening bij Deut. 32:4, en 2 Sam. 22:2.
|
|
2) | Mijn Goedertierenheid |
|
Dat is, die over mij zo goedertieren is als de goedertierenheid zelve. Verg. 2 Sam. 22:2. Zie verder Ps. 18:3.
|
|
3) | voor mij, mijn Schild, |
|
Dat is, tot mijn best.
|
|
4) | onderwerpt! |
|
Dat is, onderdanig maakt.
|
|
5) | wat is de mens, |
|
Alsof hij zeide: Als men den ellendigen en geringen staat der mensen vergelijkt met de oneindelijke majesteit Gods, zo moet men zich verwonderen dat Hij zich verwaardigt te gedenken aan zo een arm creatuur.
|
|
6) | Neig Uw hemelen, |
|
Dat is, kom mij en uw volk te hulp van den hemel, en betoon uwe heerlijkheid en macht tegen onze vijanden. Zie 2 Sam. 22:10. Het is menselijkerwijze gesproken.
|
|
7) | daal neder; |
|
Te weten, tot mijne hulp en tot verstoring uwer vijanden.
|
|
8) | bergen aan, |
|
Dat is, (naar sommiger gevoelen) mijn grote en geweldige vijanden. Men kan dit ook nemen als ene beschrijving van de majesteit en de macht Gods in het uitvoeren van zijne oordelen tegen de goddelozen, die de vromen verdrukken. Verg.Ps. 104:32, enz.
|
|
9) | dat zij roken. |
|
Dat is, dat zij als rook verdwijnen.
|
|
10) | Bliksem bliksem, |
|
Dat is, sla hen ter neder en maak hen te schande met uw goddelijke en hemelse kracht.
|
|
11) | verstrooi hen; |
|
Te weten, die vreemde kinderen, van welke gesproken wordt Ps. 144:7.
|
|
12) | van de hoogte uit; |
|
Dat is, uit den hemel; gelijk Ps. 18:17.
|
|
13) | uit de grote |
|
Dat is, uit de grote vervolgingen der goddelozen. Zie 2 Sam. 22:17.
|
|
14) | der vreemden; |
|
Hebr. der kinderen des vreemden: hetzij vreemd van het burgerschap van Israël, of dergenen die in vreemde landen wonen; of dergenen, die David voor hun koning nog niet wilden erkennen, maar hem met Saul vervolgden. Zie Ps. 54:5. Zie de aantekening bij 2 Sam. 22:45.
|
|
15) | hun rechterhand |
|
Welke zij geven tot versterking hunner belofte, alzo ook Ps. 144:11.
|
|
16) | een nieuw lied zingen; |
|
Zie de aantekening bij Ps. 33:2,3.
|
|
17) | en het tiensnarig |
|
Dit wordt ook hier ingevoegd, om dat luit en het tiensnarig instrument onderscheidene instrumenten zijn, gelijk te zien is Ps. 92:4.
|
|
18) | die den koningen |
|
Zie 2 Sam. 8:6.
|
|
19) | van het boze zwaard; |
|
Dat is, van het zwaard, hetwelk onschuldig bloed zoekt te vergieten.
|
|
20) | welke groot |
|
Te weten, planten.
|
|
21) | hoekstenen, |
|
Dat is, schoon en fraai van lijf en leden, gelijk men de hoekstenen aan een schoon gebouw fraai behouwt, besnijdt, polijst en versiert, opdat het van buiten te schoner schijne in aller ogen.
|
|
22) | uitgehouwen |
|
Te weten, kostelijk en fraai.
|
|
23) | winkelen vol |
|
Versta hier, die plaatsen waar men den voorraad bijeenbrengt en bewaart, hetzij schuren, kelders, pakhuizen of korenzolders, enz. In één woord: David bidt hier dat God hem en de godzaligen wil zegenen met tijdelijke goederen.
|
|
24) | enen voorraad |
|
Hebr. van spijs tot spijs; dat is, overvloed van spijs.
|
|
25) | bij duizenden |
|
25) bij tienduizenden
|
|
26) | hoeven vermenigvuldigen. |
|
Of, wijken. Zie de aantekening bij Job 5:10.
|
|
27) | welgeladen zijn; |
|
Vet en vlezig; dat is, sterk en bekwaam om lasten te dragen en groten arbeid te doen; of welgeladen, te weten met jongens, want onder den naam van ossen moet men hier ook de koeien verstaan, gelijk Deut. 7:13.
|
|
|
|
28) | geen inbreuk, |
|
Te weten, der vijandenin onze landen en steden om ons goed en vee weg te drijven.
|
|
29) | uitval, noch |
|
Te weten, uit onze steden om den vijand het geroofde goed en vee to ontjagen. Anders: gene uitgaande, te weten, vrouw, om te klagen en te krijten.
|
|
30) | alzo gaat; |
|
Versta dit van den krijgsgeschrei of alarm.
|
|
31) | welgelukzalig is |
|
Te weten, gelijk straks verhaald is.
|
|
32) | welgelukzalig |
|
Alsof hij zeide bij manier van verbetering der naastvoorgaande spreuk: Ja ik zeg, dat vooral gelukzalig is dat volk, hetwelk in het verbond en de genade Gods staat, die de fontein van alle zegeningen en gelukzaligheid is; in welke zaligheid het hoogste goed gelegen is. Verg. Ps. 4:7,8, en Ps. 17:14,15, en Ps. 33:12, en Ps. 65:5.
|
|