1)ons, o HEERE!
Dit zijn de woorden van de godzalige gemeente der Israëlieten, bekennende dat zij het geenzins verdiend hadden noch waardig waren, dat God hun zijne genade en weldaden zou bewijzen, maar dat Hij zulks deed om de eer van zijnen naam.
 
2)om Uwer waarheid wil.
Doende getrouwelijk wat Gij beloofd hebt.
 
3)Waarom zouden
Dat is, waarom zoudt Gij den heidenen oorzaak geven te zeggen: Waar is nu hun God? Te weten, nadat zij ons zouden overwonnen en overmeesterd hebben, pochende en roemende, alsof Gij ons niet hadt kunnen beschermen of verlossen; Heere, wil zulks niet toelaten, maar behoed en bescherm ons genadiglijk: zie Ps. 79:10.
 
4)de heidenen zeggen:
Te weten, de volken, die rondom ons liggen.
 
5)afgoden zijn zilver
Zie de aantekening bij 1 Sam. 31:9, en 2 Sam. 5:21.
 
6)Dat die hen maken
Of, die ze maken zijn hun gelijkj; te weten, zo onvernuftig en onverstandig als de goden, die zij uit zilver en goud gemaakt hebben.
 
7)hunne
Te weten, van het volk Israël.
 
8)Hulp en hun
Dat is, helper.
 
9)Schild.
Dat is, beschermer.
 
10)Gij
Dat is, gij priesters en Levieten, wien het opzicht over den godsdienst toevertrouwd en bevolen is.
 
11)huis Aärons,
11) vertrouw op den
 
12)
in het volgende.
 
13)de kleinen met de
Verts, in jaren; of in staat en kwaliteit, gelijk Openb. 11:18.
 
14)vermeerderen, over
Hebr. toedoen; gelijk Deut. 1:11.
 
15)den HEERE gezegend,
Zie de aantekening bij 2 Sam. 2:5. Anders: Gij zijt de gezegende des Heeren; of van den Heere.
 
16)Aangaande den hemel,
Dat is, de Heere heeft den hemel als tot zijne woning genomen, 1 Kon. 8:30, om vandaar bekend te maken de opperste heerschappij, die Hij heeft over de ganse wereld. En Hij heeft den mensen de aarde gegeven te bewonen en te bebouwen, Gen. 3: om hen, zolang zij daarop wonen, te loven en te prijzen.
 
17)doden zullen
Zie Ps. 6:6, en de aantekening bij Ps. 89:11.
 
18)die in de stilte
Dat is, in het graf. Zie Job 3:17, en de aantekening bij Ps. 94:17.
 
19)wij zullen den
Die nog leven.
 
20)loven van nu
Hebr. zegenen.