1) | In den raad |
|
Hebr. in het verborgenen; dat is, in den raad of verzameling, in welke men van geheime zaken, of van de verborgenheden des Heeren spreekt.
|
|
2) | gezocht |
|
Het Hebr. woord betekent bezorgen, zoeken, nazoeken, navragen.
|
|
3) | van allen, |
|
Anders: vanwege al hunne lustigheid. alsof hij zeide: De lustigheden en vermakelijkheden der werken Gods zijn zodanig, dat zij wel onderzoekens waardig zijn.
|
|
4) | Zijn doen |
|
Dat is, al wat Hij doet.
|
|
5) | is majesteit |
|
Dat is, vol van majesteit en heerlijkheid.
|
|
6) | spijs gegeven; |
|
Dat is, voedsel, gelijk Spreuk. 31:15; Mal. 3:10. Het schijnt dat de psalmist hier ziet op het hemels brood, hetwelk God zijn volk in de woestijn gegeven heeft; Exod. 16:35.
|
|
7) | Zijn verbond. |
|
Hetwelk Hij met Abraham, Izak en Jakob gemaakt heeft.
|
|
8) | de erve der heidenen. |
|
Dat is, het land Kanaän, hetwelk de Amorieten en andere heidense natiën tevoren bezeten hadden?
|
|
9) | zijn waarheid |
|
Dat is, zij zijn vol waarheid en recht, ja de waarheid en het recht zelf.
|
|
10) | Zijn bevelen zijn |
|
Dat is, zijne beloften.
|
|
11) | ondersteund voor |
|
Of vastgezet, of onderzet; zijnde gegrond op zijne waarheid en gerechtigheid.
|
|
12) | eeuwigheid |
|
Dat is, dat het in eeuwigheid zou bestendig blijven.
|
|
13) | geboden; |
|
Dat is, verordineerd.
|
|
14) | het beginsel |
|
Of, het hoofdstuk; dat is, het eerste, of het voornaamste, of het fondament, hetzij ten aanzien van den tijd of van waardigheid. Hij wil zeggen, die de rechte wijsheid begeert te verkrijgen, die moet vooreerst en vooral God vrezen.
|
|
15) | die ze doen, |
|
Te weten, de wet, of bevelen; waarvan Ps. 111:7 gesproken wordt; of deze; te weten, deze dingen.
|
|
16) | Zijn lof bestaat |
|
Te weten, Gods, waarvan in de voorgaande verzen gesproken is, of van een iegelijk dergenen, die zijne geboden doen.
|
|