1) | hij zal ulieden aan de snoertjes zijn, |
Te weten, de draad. | |
2) | naar uw hart, |
Dat is, gij zult niet pogen na te volgen de gedachten van uw hart en de begeerlijkheid uwer ogen, om de afgoden der heidenen na te hoereren, gelijk gij door uw vleselijke zinnelijkheid genegen zijt te doen, gelijk wel gebleken is. | |
3) | tot een God te zijn; |
Zie Gen. 17:7. | |