1)den berg afgeklommen was,
Namelijk op welken Hij geklommen was om te prediken; Zie Matth. 5:1.
 
2)melaatse kwam en aanbad Hem,
Melaatsheid was in die landen een zeer wrede en vuile ziekte of schurftheid, ontstaande uit bedorven bloed in de mensen, en was een plaag, besmettende niet alleen de mensen, maar ook de klederen en huizen. Zie Lev. 13: en Lev. 14.
 
3)aangeraakt,
Namelijk om hem te genezen. Anders waren naar de wet onrein die melaatsen aanraakten, zie Lev. 13:46.
 
4)niemand zegt;
De reden hiervan, zie Matth. 12:16.
 
5)toon uzelf aan den priester,
Namelijk om van hem geschouwd of bezichtigd te worden of hij waarachtig gereinigd was, Zie Lev. 14:2; waaruit de oorbiecht kan bewezen worden, daar Christus hem niet zendt om gereinigd te worden, maar om verklaard te worden dat hij gereinigd was.
 
6)Mozes geboden heeft,
Of, ingesteld heeft. Zie Lev. 14:4, enz.
 
7)een getuigenis.
Of, overtuiging, namelijk dat zij kwalijk deden Christus verwerpende, van wiens wonderen zij zelf getuigenis hadden gegeven.
 
8)onder de macht van anderen,
Dat is, indien ik, die onder het gebied van anderen sta, zulk een gezag heb over degenen, die onder mij staan en ook mensen zijn als ik, hoeveel te meer moeten alle dingen onder uw bevel staan, die een Heere over alles zijt.
 
9)zo groot geloof niet gevonden.
Namelijk als bij deze heidense hoofdman.
 
10)van oosten en westen,
Grieks, van den opgang en ondergang; namelijk der zon, dat is, uit alle gewesten der wereld; waarmede voorzegd wordt de beroeping, bekering en zaligheid der heidenen; Joh. 11:52.
 
11)kinderen des koninkrijks
Dat is, die uit Joden, met wie God wel een uiterlijk verbond gemaakt had, maar die zich door hun ongeloof dat onwaardig maakten. Hand. 13:46.
 
12)buitenste duisternis;
Dat is, die buiten het koninkrijk der hemelen is, namelijk in de hel.
 
13)zijn vrouws moeder
Waaruit blijkt dat de apostel Petrus getrouwd is geweest en, apostel geworden zijnde, zijn huisvrouw niet heeft verlaten; zie ook 1 Cor. 9:5.
 
14)met het woord,
Dat is, door zijn bevel alleen.
 
15)allen die kwalijk gesteld waren;
Namelijk die tot Hem kwamen, of, gebracht werden. Zie Matth. 4:24.
 
16)Jesaja den profeet,
Dit wordt, Jes. 53:4, voornamelijk van onze geestelijke krankheden en ziekten verstaan; dat is, van onze zonden, die Christus van ons op zich geladen heeft, om daarvoor genoeg te doen, en daarmede ook van dezelve te verlossen, hetwelk Hij met de genezingen van lichamelijke ziekten ook heeft te verstaan gegeven.
 
17)aan de andere zijde over te varen.
Namelijk van het Galilese meer, naar het land der Gergesenen, tegenover Kapernaüm. Zie Matth. 8:5,28.
 
18)Meester
Of, leraar.
 
19)hemels
Dat is, der lucht, gelijk Matth. 6:26.
 
20)nesten;
Of, rustplaatsen, waar zij als onder een tent ter rust gaan, gelijk het Griekse woord eigenlijk medebrengt.
 
21)de doden hun doden begraven.
Die in hun zonden leven, worden geestelijk dood genaamd, 1 Tim. 5:6; Openb. 3:1.
 
22)ontstond een grote
Grieks, werd.
 
23)onstuimigheid in de zee,
Of, beweging, beroering.
 
24)bestrafte de winden en de zee;
Hun bevelende stil te zijn. Zie Mark. 4:39.
 
25)stilte.
Of, kalmte.
 
26)der Gergesenen,
Mark. 5:1 en Luk. 8:26, zeggen: der Gadarenen. Want die steden Gadara en Gergessa lagen bij elkander aan de Galilese zee tegenover Kapernaüm,
 
27)graven,
De graven waren daar veel in spelonken, holen of kelders, buiten de steden, gelijk te zien is Matth. 27:60.
 
28)vóór den tijd?
Namelijk van God bestemd tot hun pijniging, hetwelk wezen zal in het uiterste oordeel. Zie 2 Petr. 2:4 en Jud. 1:6.
 
29)zwijnen weidende.
Deze plaatsen werden veel van Grieken of heidenen bewoond, tot wier gebruik deze zwijnen geweid werden. Want den Joden was het eten van varkensvlees verboden. Zie Lev. 11.