1) | Oordeelt niet, |
|
Namelijk lichtvaardiglijk, of verkeerdelijk, uit haat, nijdigheid, of ongegrond achterdenken. Anders is een oprecht oordeel van zaken, waarvan men rechte kennis heeft, als het tot een goed einde geschiedt, zo in het gericht als daar buiten, niet alleen geoorloofd, maar ook geboden. Zie 2 Kron. 19:6; Joh. 7:24; 1 Cor. 5:12.
|
|
2) | splinter, |
|
Dat is kleinere of mindere gebreken, gelijk door den balk grote en grove gebreken verstaan worden.
|
|
3) | het heilige den honden niet, |
|
Heilig is eigenlijk hetgeen van het algemeen gebruik afgezonderd is, en wordt daardoor hier verstaan de predikatie des Evangelies, of de vermaningen en vertroostingen uit Gods Woord, als ook de bediening der heilige sacramenten, die vanwege hunne waardigheid hier ook paarlen genoemd worden, en die men de hardnekkigen en moedwilligen spotters, die bij honden en zwijnen vergeleken worden, niet moet voorhouden; Spreuk. 9:8; 1 Cor. 10:21; Fil. 3:2.
|
|
4) | Bidt, |
|
Door bidden, zoeken en kloppen vermaant ons Christus met ernst geduriglijk aan te houden in den gebede. Zie ook Rom. 12:12; 1 Thess. 5:17.
|
|
5) | bidt, |
|
Namelijk uit het geloof en naar Gods wil. Jak. 1:6; 1 Joh. 5:14.
|
|
6) | de wet en de profeten. |
|
Dat is, de hoofdzaak van al hetgeen de wet en de profeten, uitleggers derzelve, leren aangaande de tweede tafel der tien geboden van de liefden des naasten; Matth. 22:29.
|
|
7) | is nauw, |
|
Dat is, niet alleen ten aanzien van de nauwe gehoorzaamheid, die God van ons eist, maar ook omdat hij is vol van verdrukking en zwarigheid. Zie Hand. 14:22.
|
|
8) | schaapsklederen tot u komen, |
|
Dat is, in een uiterlijken schonen schijn.
|
|
9) | wolven, |
|
Dat is, verleiders en zielenmoorders; Joh. 10:1,8; Hand. 20:29.
|
|
10) | vruchten zult gij hen kennen. |
|
Door deze vruchten wordt verstaan niet zozeer het leven, hetwelk voor een tijd bedriegen kan, als wel de leer, die aan Gods Woord moet beproefd zijn; 1 Joh. 4:1.
|
|
11) | een kwade boom |
|
Grieks, een verrotte boom.
|
|
12) | die tot mij zegt: |
|
Dat is, die veel en ijdellijk roemt van Christus en zijn leer.
|
|
13) | die daar doet de wil mijns Vaders, |
|
Dat is, die in Christus oprecht gelooft, Joh. 6:40, en zijn leven naar Gods geboden aanstelt; 1 Thess. 4:3.
|
|
14) | te dien dagen tot mij zeggen: |
|
Namelijk des uitersten oordeels; Matth. 24:36.
|
|
15) | in uwen naam geprofeteerd, |
|
Dat is door uw bevel en kracht, als uwe dienaars, en tot verbreiding van uwe eer.
|
|
16) | krachten gedaan? |
|
Dat is, wondertekenen of mirakelen, 1 Cor. 12:10, omdat zij door de kracht van God geschieden.
|
|
17) | openlijk aanzeggen: |
|
Grieks, belijden.
|
|
18) | gekend; |
|
Namelijk voor de mijnen. Zie Joh. 10:14, en 2 Tim. 2:19.
|
|
19) | slagregen nedervallen, |
|
Door den slagregen, de waterstromen en winden worden verstaan allerlei vervolgingen, verleidingen en verzoekingen, waardoor de mensen tot afval zouden kunnen gebracht worden.
|
|
|
|
20) | de steenrots gegrond. |
|
Deze steenrots betekent Christus, 1 Petr. 2:6.
|
|
21) | zand gebouwd heeft; |
|
Door het zand wordt verstaan al wat de mensen buiten Christus tot een fondament hunner zaligheid stellen; Hand. 4. 12.
|
|
22) | ontzetten over Zijn leer. |
|
Of, verbaasd, verslagen werden met verwondering en beroering huns gemoeds.
|
|
23) | machthebbende, |
|
Dat is, met goddelijk gezag, en met een zonderlinge beweeglijkheid en vrijmoedigheid. Zie Luk. 22, en Joh. 7:45,46.
|
|
|
|