1) | sabbatdag |
|
Grieks, sabbaten.
|
|
2) | den sabbat. |
|
De Farizeën bestraften de discipelen van Christus, niet omdat zij uit eens anders gezaaide aren plukten, want het was door de wet geoorloofd, Deut. 23:25, maar dat zij zulks deden op den sabbat.
|
|
3) | ontheiligen in den tempel |
|
Dat is, zulke werken doen, die den sabbat ontheiligen zouden, indien God die tot zijn dienst niet bevolen had.
|
|
4) | onschuldig zijn? |
|
Dat is, daaraan niet misdoen.
|
|
5) | meerder dan de tempel, |
|
Want Christus was de Heere des tempels, en de zaak zelve door den tempel afgebeeld en betekend; Mal. 3:1; Joh. 2:19.
|
|
6) | niet offerande, |
|
Zie hiervoor Matth. 9:13 en Matth. 23:23.
|
|
7) | Heere ook van den sabbat. |
|
Dat is, heeft macht om orde te stellen over de werken van den sabbat.
|
|
8) | gaat nu een mens een schaap teboven? |
|
Grieks, verschilt van een schaap.
|
|
9) | wèl te doen. |
|
Dat is, werken der liefde te oefenen.
|
|
10) | doden mochten. |
|
Grieks, verderven, of vernielen.
|
|
11) | knecht, |
|
Christus wordt een knecht des Vaders genaamd, omdat Hij de gedaante van een dienstknecht aangenomen heeft, Fil. 2:7, en de raad des Vaders van onze verlossing door Hem uitgevoerd is, Jes. 53:10,11. Zie ook de aantekening bij Jes. 42:1.
|
|
12) | oordeel den heidenen verkondigen. |
|
Dat is, zaligmakende leer, of ware godsdienst, en wat daartoe behoort.
|
|
13) | roepen, |
|
Namelijk uit eergierigheid of twistgierigheid.
|
|
14) | Het |
|
Dat is, Hij zal de verslagen gemoederen en de zwakgelovigen niet verstoten, maar met alle toegenegenheid ontmoeten.
|
|
15) | gekrookte riet |
|
Of, gepletterde.
|
|
16) | lemmet |
|
Grieks, vlas; omdat de lemmeten of wieken daarvan gemaakt werden.
|
|
17) | het oordeel zal |
|
Dat is, zal met de waarheid zijner leer krachtig doordringen, totdat deze de overhand behoude.
|
|
18) | uitbrengen tot overwinning. |
|
Of, tevoorschijn brengen Grieks, uitstoren, uitwerpen.
|
|
19) | blind en stom was; |
|
Dat is, wien de duivel het gebruik der ogen en tong benomen had.
|
|
20) | Beëlzebul, |
|
Zie hierboven Matth. 10:25.
|
|
21) | zonen uit? |
|
Hierdoor worden verstaan òf de discipelen van Christus, die in zijn naam duivelen uitwerpen, Luk. 10:17, òf enige andere Joden, die ook somwijlen zulk deden. Zie Luk. 9:49.
|
|
22) | vaten ontroven, |
|
Dat is, huisraad of goed. Want de Hebreën noemen vaten allerlei gereedschap, waar het huis mede voorzien wordt.
|
|
23) | vergeven worden; |
|
Namelijk indien zij zich bekeren.
|
|
24) | tegen den Geest |
|
Deze zonde tegen den Heiligen Geest is wanneer iemand, niet uit zwakheid of vrees gelijk Petrus, noch uit onwetendheid gelijk Paulus, de Evangelische waarheid verzaakt of bestrijdt, maar dezelve uit enkel haat en moedwil, tegen de overtuiging des Heiligen Geestes, wederstaat, lastert en vervolgt.
|
|
25) | niet vergeven worden. |
|
Namelijk omdat zij zich niet bekeren, noch door het rechtvaardig oordeel Gods bekeerd kunnen worden. Zie Hebr. 6:4.
|
|
26) | Noch in deze eeuw |
|
Dat is, nimmermeer, gelijk het verklaard wordt, Mark. 3:29, noch hier noch hiernamaals in het uiterste oordeel, hetwelk ook de toekomende eeuw genaamd wordt, zie Luk. 18:30.
|
|
27) | maakt den boom goed |
|
Dat is, houdt en oordeelt.
|
|
28) | kwaad en zijn vrucht kwaad; |
|
Grieks, verrot.
|
|
29) | ijdel woord, |
|
Grieks, ledig. Dat is, wat geen nuttigheid heeft tot stichting, Ef. 4:29, hoeveelmeer dan de lasterwoorden.
|
|
30) | gerechtvaardigd worden, |
|
Dat is, voor rechtvaardig erkend en verklaard worden.
|
|
31) | overspelig geslacht |
|
Of, ontaard en verbasterd. Zie Joh. 8:39.
|
|
32) | drie dagen en drie nachten |
|
Voor een deel der dagen worden hier genomen gehele dagen en nachten, gelijk dat bij de Hebreën gebruikelijk is. Zie 1 Sam. 30:12, verg. met Matth. 12:13, en Esther 4:16, verg met Esther 5:1. En zo men het neemt naar de Romeinse rekening, die de dagen op de middernacht begonnen en eindigden, zo valt het nog duidelijker.
|
|
33) | hart der aarde. |
|
Dat is, binnen in de aarde, naar de Hebreeuwse wijze van spreken. Zo wordt Tyrus gezegd te liggen in het hart der zee; Ezech. 27:4.
|
|
34) | veroordelen, |
|
Namelijk door hun voorbeeld.
|
|
35) | zuiden zal opstaan |
|
Dat is, van Saba, 1 Kon. 10:1, hetwelk zuidwaarts van Judea gelegen was.
|
|
36) | einden der aarde |
|
Dat is, van vergelegen plaatsen.
|
|
37) | dorre plaatsen, |
|
Dat is, droge of waterloze plaatsen.
|
|
38) | versierd. |
|
Of, opgeschikt.
|
|
39) | zeven andere geesten, |
|
Dat is, vele. Een Hebreeuwse wijze van spreken.
|
|
40) | Alzo zal het ook |
|
Met deze gelijkenis leert Christus dat, wanneer een mens door de kennis des evangelies verlost is van zijn natuurlijke onwetendheid, en nochtans deze kennis niet beleeft maar onderdrukt, hij veel erger wordt dan tevoren. Zie 2 Petr. 2:20,21.
|
|
41) | broeders stonden buiten, |
|
Dat is bloedverwanten, die bij de Hebreën ook broeders genaamd worden. Zie Gen. 13:8,11.
|
|
42) | Wie is mijn moeder |
|
Christus spreekt hier niet uit verachting van zijn moeder, maar prijst alleen de geestelijke maagdschap boven de vleselijke.
|
|