1) | een dode |
|
Hebreeuws, ziel. Zie boven, Lev. 19:28, en onder, Lev. 21:11.
|
|
2) | verontreinigen |
|
Te weten, met het dode lichaam aan te roeren of ten grave te helpen en rouw er over te dragen, gelijk anderen deden, die geen priesters waren.
|
|
3) | bloedvriend, |
|
Zie boven, Lev. 18:6. Sommigen begrijpen onder dit woord hier niet alleen die in Lev. 21:3,4 uitgedrukt worden, maar ook des priesters huisvrouw.
|
|
4) | nabestaande, |
|
Dat is, die zijn natuurlijke zuster is, en niet uit kracht van verdere maagschap of huwelijksverband, of anderszins, alzo genoemd wordt.
|
|
5) | overste |
|
Het Hebreeuwse woord wordt in dezen zin ook genomen Jes. 16:8. Anderen nemen het voor huisvader, of echte man, in dezen zin, dat een priester over zijne huisvrouw [met welk woord zij hunne overzetting aanvullen] geen rouw zou mogen dragen, hoewel het schijnt dat dit niet ongeoorloofd was, omdat de priester Ezechiël dit te doen in den zin had, maar zulks hem extraordinairlijk verboden werd; Ezech. 24:16, enz.
|
|
6) | kaalheid maken, |
|
Hebreeuws, de kaalheid niet kaal maken.
|
|
7) | den Naam huns Gods |
|
Zie boven, Lev. 18:21.
|
|
8) | de spijze huns Gods; |
|
Zie boven, Lev. 3:11; alzo onder, Lev. 21:8,21,22, en Lev. 22:25.
|
|
9) | heilig zijn. |
|
Hebreeuws, heiligheid; dat is, naar heiligheid staan; zij zullen ten aanzien van hun ambt voor heilig gehouden worden.
|
|
10) | ontheiligde is, |
|
Dat is, die geschoffeerd of geschonden is, of die in het openbaar of heimelijk hoererij bedreven heeft. Alzo onder, Lev. 21:14.
|
|
11) | verstoten is; |
|
Dat is, verlaten door scheiding, hebbende tot dit einde en bewijs hiervan een scheidbrief van haar man ontvangen. Alzo onder, Lev. 21:14; Num. 30:9; Ezech. 44:22.
|
|
12) | heiligen, |
|
Dat is, voor heilig houden, gelijk de volgende woorden in Lev. 21:8 uitwijzen.
|
|
13) | heilige! |
|
Dat is, die u van andere mensen afzonder tot mijn eigendom, door middel van het ambt der priesters, dat gij daarom voor heilig en in waarde zult houden. Vergelijk boven de aantekeningen op Lev. 20:8.
|
|
14) | zal beginnen te hoereren, |
|
Anders, zich te ontheiligen met hoereren.
|
|
15) | ontheiligt haar vader; |
|
Dat is, zij maakt dat haar vader veracht en voor onheilig gehouden, en ten spot gesteld wordt. Zie gelijke manier van spreken Ps. 89:40; Jes. 43:28.
|
|
16) | hogepriester onder zijn broederen is, |
|
Hebreeuws, grote priester; alzo 2 Kon. 12:10, en 2 Kon. 23:4.
|
|
17) | op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, |
|
Sommigen, deze woorden vergelijkende met Exod. 40:13,14,15, boven, Lev. 8:12,30; Ps. 133:2, beoordelen dat na de eerste inwijding van Aäron en zijne zonen, niemand meer van de priesters is gezalfd geweest dan de hogepriester alleen.
|
|
18) | hand men gevuld heeft, |
|
Zie boven, Lev. 7:37.
|
|
19) | die klederen aan te trekken, |
|
Zie van deze Exod. 28:4.
|
|
20) | ontbloten, |
|
Dat is, rouw dragen over een dode. Vergelijk boven, Lev. 10:6.
|
|
21) | over zijn vader en over zijn moeder |
|
Versta dit van den hogepriester alleen; want den anderen was dit geoorloofd. Zie boven, Lev. 21:2.
|
|
22) | niet uitgaan, |
|
Te weten, om het lijk te volgen.
|
|
23) | ontheilige, |
|
Te weten, met daar in te gaan, nadat hij in het huis van zijn overleden vader of moeder zou geweest zijn, of rouw gedragen hebben.
|
|
24) | kroon der zalfolie zijns Gods |
|
Zie van deze Exod. 29:6, en Lev. 8:9.
|
|
25) | verstotene, of ontheiligde hoer, |
|
Zie boven, Lev. 21:7.
|
|
26) | zijn zaad |
|
Dat is, zijne kinderen. Alzo Gen. 4:25, en onder, Lev. 21:17,21.
|
|
27) | ontheiligen; |
|
Te weten, mits tegen de voorgemelde wetten ene huisvrouw voor zich te nemen.
|
|
28) | heilige! |
|
Dat is, afzonder tot een heiligen dienst. Alzo Exod. 28:3, en Exod. 29:1, en onder, Lev. 21:23.
|
|
29) | zaad, |
|
Dat is, zonen of nakomelingen, hetzij hoge- of onderpriester. Alzo onder, Lev. 21:21.
|
|
30) | naar hun geslachten, |
|
Dat is, in welken tijd of eeuwen zij na u zouden mogen leven.
|
|
31) | de spijze zijns Gods te offeren. |
|
Zie boven, Lev. 3:11.
|
|
32) | kort, |
|
Of hebbende te weinig leden. Anders, kamuis; dat is, die een ingevallen neus heeft, zodat hij door denzelven spreekt.
|
|
33) | lang in leden; |
|
Anders, die overschot van leden heeft.
|
|
34) | dwergachtig zal zijn, |
|
Anders, dun, mager, rank, uitgeteerd.
|
|
35) | een vel op zijn oog zal hebben, |
|
Anders, wie schemering in zijn oog heeft.
|
|
36) | allerheiligste dingen, |
|
Hebreeuws, van de heiligheden der heiligheden. Versta de toonbroden, de schuldoffers en zondoffers.
|
|
37) | heilige dingen, |
|
Of, heiligheden. Versta, de dankoffers, de eerstelingen en de tienden.
|
|
38) | tot den voorhang zal hij niet komen, |
|
Dat is, het priesterlijk ambt zal hij niet bedienen. Zie van dit voorhangsel boven, Lev. 4:6.
|
|
39) | Mijn heiligdommen niet ontheilige, |
|
Dat is, de plaatsen mijns heiligdoms. Versta door het heiligdom de tent der samenkomst, gelijk te zien is boven, Lev. 16:33, welke in het getal van velen gesteld is, omdat zij verscheidene delen had: het voorhof, het heilige, het heilige der heiligen.
|
|