1)duivelen,
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de zodanigen, die ruig en behaard zijn als bokken, en die den mensen in zodanige gedaante bij wijle verschenen, en door de heidenen afgeschilderd en op godsdienstige wijze vereerd werden. Zie van deze ook 2 Kron. 11:15.
 
2)nahoereren,
Dat is, met welke zij afgoderij bedrijven, want gelijk ene vrouw hoereert, haar lichaam iemand anders dan haar wettelijken man gemeen makende, alzo is het geestelijke hoererij, wanneer de mens de liefde en eer, die hij God alleen schuldig is, den afgoden of enigen schepselen uitwendig of inwendig toeëigent. Zie Exod. 34:15; onder, Lev. 20:5,6, met de aantekeningen Richt. 8:33; Ezech. 16:16,26, en Ezech. 23:8,19,21, enz.
 
3)mijn aangezicht zetten,
Hebreeuws, Ik zal mijn aangezicht geven tegen die ziel; dat is, Ik zal op dien mens vergramd zijn, zodat Ik hem tegenstaan en tot vijand wezen zal, en mijn werk daarvan maken, om rechtvaardige straf en wraak jegens hem uit te voeren. Alzo onder, Lev. 20:3, en Lev. 26:17; Ezech. 14:8, enz.
 
4)van het vlees
Dat is, van het levend beest. Zie Gen. 9:4.
 
5)verzoening zal doen.
Te weten, op sacramentele wijze, omdat het wees op het bloed van Jezus Christus, het onbevlekte lam, hetwelk op het altaar des kruises voor de mensen geslacht moest worden; Rom. 3:25; Col. 1:20; Hebr. 9:12.
 
6)die enig wild gedierte,
Hebreeuws, wie de jacht van een wild gedierte, enz. verjaagd zal hebben; dat is, met jagen gevangen zal hebben. Vergelijk hiermede de aantekeningen op Gen. 27:3.
 
7)voor zijn ziel;
Anders, in, of, met de ziel.
 
8)de ziel van alle vlees is
Zie boven, Lev. 17:11.
 
9)gegeten hebben,
Te weten, door onwetendheid of onvoorzichtigheid, en niet met voorbedachten raad of opzettelijken wil. Zie boven, Lev. 11:40.
 
10)die niet wast,
Te weten, zijne klederen.
 
11)zijn ongerechtigheid dragen.
Zie boven, Lev. 5:1.