1)van achter den HEERE,
Dat is, dat gij den Heere niet navolgt; alzo ook Joz. 22:18,23,29.
 
2)morgen grotelijks
Dat is, in toekomstige tijden; alzo ook Joz. 22:24, en Joz. 4:6.
 
3)indien het land
Alsof hij zeide: meent gijlieden dat God ulieder land niet zo wel in zijn gunst en bescherming aanneemt als het onze, zo komt, enz.
 
4)waar de
De tabernakel stond te Silo. Zie Joz. 18:1.
 
5)tabernakel
Hebreeuws, woning, woonstede.
 
6)de zoon van Zerah,
Dat is, die van het geslacht, of huisgezin en nakomelingen van Zerah was; want zijn naaste vader was Charmi, Joz. 7:17,18.
 
7)overtreding
Hebreeuws, overtreding overtreden.
 
8)het verbannene,
Hebreeuws, den ban.
 
9)kwam er niet
Hebreeuws, was.
 
10)verbolgenheid
Te weten, Gods, dat is, straf; zie Num. 1:53.
 
11)niet alleen
Want eerst zijn er zes en dertig Israëlieten bij Ai geslagen, daarna ook zijn vrouw, kinderen en have. Hebreeuws, en die enige man verging niet.
 
12)in zijn ongerechtigheid.
Of, om zijne, enz.
 
13)duizenden van Israël:
De Israëlieten waren in duizenden afgedeeld. Zie Exod. 18:25; Richt. 6:15.
 
14)De God der goden,
Zie Deut. 10:17.
 
15)zo behoudt
Dit houden sommigen voor een aanspraak tot den Heere, sommigen, tot het volk Israël, of Pinehas.
 
16)zo eise het de HEERE.
Dat is, zo straffe ons de HEERE daarom. Hebreeuws, zo zoeke het de HEERE.
 
17)vanwege
Te weten, van den waren Godsdienst.
 
18)Morgen mochten
Dat is, hiernamaals.
 
19)Wat hebt gij
Hebreeuws, wat is ulieden, en den Heere den God Israëls? Zulke manieren van spreken worden ook in het Nieuwe Testament gebruikt, Matth. 8:29, en Joh. 2:4.
 
20)hebt geen deel
Dat is, gij zijt Gods volk niet; gij hebt geen deel aan de rijkdommen zijner genade en weldaden. Zie dergelijke manier van spreken 2 Sam. 20:1; 1 Kon. 12:16.
 
21)noch ten offer.
Dat is, niet tot enig offer.
 
22)de gedaante
Of, gestalte; dat is, patroon, figuur, vorm, gelijkenis.
 
23)en de hoofden der
Dat is, namelijk, te weten; zie Joz. 22:14.
 
24)dat de HEERE in het midden
Doordien Hij u behoedt, dat gij u aan hem niet bezondigt, noch u van ons afscheurt, gelijk wij vreesden, waaruit groot onheil in gans Israël zou gerezen zijn.
 
25)hebt gijlieden
Te weten, toen gij dit altaar gebouwd hebt tot dat einde als gij ons gezegd hebt; want hadt gij hem gebouwd om een nieuwen Godsdienst op te richten en om u van de andere stammen af te zonderen, daarmede zoudt gij Gods toorn en straf over ganse Israël verwekt hebben.
 
26)brachten hun antwoord weder;
Hebreeuws, zij brachten hun het woord wederom; dat is, zij hebben de gemeente trouwelijk aangezegd het antwoord en ontschuldiging der Rubenieten, enz., mitsgaders hun gehelen handel en voornemen.
 
27)Dat het een
Anderen voegen in den tekst hierbij het Hebreeuwse woordje Ed, dat is, getuige. Anderen menen dat de woorden, die in den tekst volgen [ki ed hu benotenu, want hij is getuige tussen ons] zijn geweest de naam van dit altaar.
 
28)dat de HEERE God is.
Dat is, dat men hem alleen dienen en voor den waren God kennen zal.