1) | zij |
|
Namelijk Paulus en Barnabas.
|
|
2) | te zamen gingen |
|
Of, tegelijk; of op gelijke wijze; gelijk tevoren; Hand. 13:14.
|
|
3) | Grieken, geloofde. |
|
Namelijk die God vreesden en de synagogen der Joden hanteerden; gelijk Hand. 13:42,43 te zien is.
|
|
4) | ongehoorzaam waren, |
|
Of, ongelovig.
|
|
5) | verbitterden de |
|
Of, maakten kwaadwillig, of kwalijk gezind de harten en gemoederen.
|
|
6) | een langen tijd, |
|
Namelijk om de gemoederen der gelovige broeders tegen deze verbitterde Joden en heidenen te beter te sterken, en nog anderen voor Christus te winnen.
|
|
7) | vrijmoediglijk |
|
Dat is, vrijmoedig sprekende in de zaak des Heeren, of door de hulp des Heeren.
|
|
8) | aan het Woord Zijner |
|
Dat is, het Evangelie, in hetwelk de genade Gods wordt verkondigd en aangeboden.
|
|
9) | door hun handen. |
|
Dat is, door het middel en den dienst van hen.
|
|
10) | de apostelen. |
|
Namelijk Paulus en Barnabas, Hand. 14:14, die ook van Christus tot apostelen geroepen waren, gelijk de andere twaalf. Zie 1 Cor. 9:5,6.
|
|
11) | alles overlegd |
|
Of, zulks ziende, gewaar wordende.
|
|
12) | naar de steden van |
|
Dat is, naar de andere steden van Lycaonië, dieper in het land. Want ook Iconium was ene stad in Lycaonië.
|
|
13) | Lykaonie, |
|
Dit landschap was een deel van Klein-Azië, bij den berg Taurus gelegen, omtrent Frygië.
|
|
14) | ziende, dat hij |
|
Namelijk Paulus, dat hij, namelijk de kreupele.
|
|
15) | geloof had om |
|
Hetwelk hij schijnt ontvangen te hebben uit de predikatie van Paulus, en de wonderbaarlijke genezingen van anderen. Paulus heeft in hem gezien, òf door goddelijke ingeving, òf door enige tekenen, die hij daarvan in hem bespeurde.
|
|
16) | gezond te worden, |
|
Of, behouden, verlost.
|
|
17) | den mensen gelijk |
|
Of, in gelijkenis van mensen; gelijk daarvan in de heidense geschiedenissen of fabelen, voorbeelden verhaald worden; welke mening gesproten schijnt te zijn uit sommige verschijningen der engelen aan de voorvaders geschied, die de heidenen in fabelen hebben veranderd.
|
|
18) | Jupiter, |
|
Dezen hielden de heidenen voor hun oppersten god, en voor het hoofd van al hunne goden; gelijk Mercurius voor den bode en taalman hunner goden.
|
|
19) | die voor hun |
|
Dat is, wiens tempel, beeld, of altaar, buiten hunne stad of in de voorstad stond.
|
|
20) | kransen |
|
Namelijk met welke de heidenen de beesten versierden, die zij hunnen afgoden offerden.
|
|
21) | voorpoorten |
|
Of, portaal; namelijk van het huis waar Paulus en Barnabas in waren gelogeerd, om die aldaar te offeren.
|
|
22) | scheurden hun |
|
Namelijk tot een teken van groot mishagen en afkeer, die zij hadden van zulke afgoderij. Zie Matth. 26:65.
|
|
23) | de schare, roepende, |
|
Namelijk die met den priester van Jupiter aldaar voor de deuren gekomen was.
|
|
24) | ijdele dingen |
|
Dat is, afgoden, die niets zijn in zichzelven, 1 Cor. 8:4, en geen goden, hoewel zij hen daarvoor hielden.
|
|
25) | in hun wegen; |
|
Dat is, in de wijze van doen, die zij zichzelven buiten en tegen het Woord Gods hebben verzonnen.
|
|
26) | niet onbetuigd |
|
Namelijk ook zelfs bij de heidenen, wien Hij zijn woord niet heeft gegeven; Ps. 147:19,20.
|
|
27) | wederhielden |
|
Of, stilden.
|
|
28) | Antiochie en |
|
Namelijk in Pisidië gelegen, waarvan gesproken is Hand. 13:14.
|
|
29) | omringd hadden, |
|
Namelijk òf om hem te begraven, òf om hem te verlossen van het verder geweld der vervolgers.
|
|
30) | vele discipelen |
|
Of, geleerd, of onderwezen hadden. Zie ook Matth. 28:19.
|
|
31) | zielen der |
|
Namelijk die zij in hun voorgaande reis, in het doortrekken door de steden, voor Christus gewonnen hadden.
|
|
32) | met opsteken |
|
Grieks Cheirotonesantes; van welk woord zie Hand. 10:41. Gelijk bij de Grieken deze gewoonte was in het verkiezen der overheden, dat het volk door opsteking der handen hunne stemming te kennen gaf, zo schijnt dat daarvan deze gewoonte in de eerste gemeente ook gebruikt is geweest, dat de voorstelling der kerkedienaars, bij de apostelen, of die van hen daartoe gezonden waren, gedaan zijnde, van de gemeente met opsteking der handen werd goedgekeurd; welk gebruik lang in de gemeente geduurd heeft, gelijk de kerkelijke geschiedenissen getuigen. Anderen menen dat daardoor verstaan wordt de oplegging der handen, die met bewilliging der gemeente geschiedde, gelijk blijkt uit het vasten en bidden, hetwelk van de ganse gemeente gedaan werd en in deze verkiezing ook geschied is. Van de ouderlingen zie nader 1 Tim. 5:17.
|
|
33) | Pisidie |
|
Dit was een landschap, grenzende aan Cilicië.
|
|
34) | Pamfylie. |
|
Dit was een landschap, grenzende aan Isaurië, dat ook grensde aan Lycaonië, Hand. 14:6.
|
|
35) | Perge het Woord |
|
Dit was de hoofdstad van Pamfylië; Hand. 13:13.
|
|
36) | Attalie. |
|
Dit was ene stad niet ver van Perge gelegen, aan de Middellandse zee.
|
|
37) | Antiochie, |
|
Namelijk dat in Syrië gelegen was. Vanwaar zij uitgezonden waren en deze reis begonnen hadden; Hand. 13:4.
|
|
38) | der genade Gods |
|
Namelijk door vasten, bidden en oplegging der handen; Hand. 13:2,3.
|
|
39) | met hen gedaan |
|
Dat is, door hen, of door hun dienst. Zie Hand. 15:12.
|
|
40) | de deur des |
|
Dat is, dat niet alleen het uiterlijk woord en de wondertekenen, maar dat ook de werking des Heiligen Geestes hun was medegedeeld, om tot het geloof in Christus gebracht te worden; 1 Cor. 16:9; 2 Cor. 2:12; Openb. 3:8.
|
|