1) | benijdde |
|
Of, zij werd jaloers.
|
|
2) | zo ben |
|
Dat is, zo moet ik sterven van hartzeer. Woorden van menselijke zwakheid, gesproten uit ongeduld; zie deze manier van spreken boven, Gen. 20:3.
|
|
3) | Ben ik |
|
Dat is, ben ik dan almachtig, dat ik u vruchtbaar maken kan? Het is God alleen, die kinderen geven kan. Zie 1 Sam. 2:5; Ps. 113:9, en Ps. 127:3. Gelijke woorden spreekt Jozef, onder, Gen. 50:19.
|
|
4) | vrucht des |
|
Dat is, kinderen; Deut. 7:13, en Deut. 28:4; Ps. 132:11; Jes. 13:18. Zo wordt ook Christus genoemd ten aanzien van zijn menselijke natuur, Luk. 1:42.
|
|
5) | En zij |
|
Zij volgt liever het exempel van Sara, boven, Gen. 16:2, dan het loffelijk exempel van Izak en Rebekka, boven, Gen. 25:21.
|
|
6) | op mijne |
|
Dat is, opdat ik de kinderen, die zij van u krijgt, in mijn schoot ontvange, en voor de mijne houde. Zie gelijke manier van spreken onder, Gen. 50:23.
|
|
|
|
7) | gebouwd |
|
Zie deze manier van spreken boven, Gen. 16:2.
|
|
8) | tot een |
|
Zie boven, Gen. 16:3.
|
|
9) | God |
|
Dat is, Hij heeft mijn zaak tot mijn voordeel uitgewezen. Zie boven, Gen. 15:14.
|
|
10) | Dan. |
|
Dat is, die een zaak uitvoert, terechtwijst of gericht oefent.
|
|
11) | worstelingen |
|
Dat is, zeer grote, zware, uitnemende. Zie boven Gen. 13:10. De zin is: Ik en mijn zuster hebben [om zo te zeggen] tegen elkander gekampt en gestreden, om kinderen te krijgen. En het is mij gegaan naar mijn wens, boven het vermoeden van mijn zuster; of worstelingen Gods, dat is, met gebeden tot God, waarmede ik tegen mijn zuster geworsteld, en door zijn genade overwonnen heb.
|
|
12) | Nafthali. |
|
Dat is, mijn worsteling.
|
|
13) | nam zij |
|
Uit een menselijke ontevredenheid zich niet vergenoegende met den voorgaanden zegen.
|
|
14) | Tot mijn |
|
Of, met mijn geluk; versta, wordt mij nog deze zoon geboren.
|
|
15) | dochters |
|
Versta, de vrouwen in het algemeen.
|
|
16) | Aser. |
|
Dat is, gelukkig, of die gelukkig maakt, of geluk aanbrengt.
|
|
17) | dudaïm |
|
Dit woord betekent enige lieflijke vruchten of bloemen, zeer aangenaam van reuk, kleur en smaak; welke bij ons doorgaans genoemd worden minnebloemen, of liefdeappelen. Het woord wordt nergens gevonden dan hier, en Hoogl. 7:13.
|
|
18) | om loon |
|
Hebr. Ik heb u om loon hurende, om loon gehuurd, dat is vastelijk, zekerlijk, uitdrukkelijk. Anders, om bedongen, of bestemd loon heb ik u gehuurd.
|
|
19) | verhoorde |
|
Uit genade, niettegenstaande haar menselijke zwakheid en verkeerdheid.
|
|
20) | heeft mijn |
|
Dat is, ik houd mij genoeg beloond voor mijns zoons dudaïm, dewijl mij God, nadat ik uit mijn dienstmaagd kinderen gekregen heb, nog daarenboven, buiten mijn verwachting, uit mijn eigen lichaam dezen zoon gegeven heeft. Voor de woorden nadat, hebben anderen omdat.
|
|
21) | Issaschar. |
|
Hebr. Ischsachar, dat is, daar is een loon.
|
|
22) | begiftigd |
|
Het Hebreeuwse woord met het volgende gift, wordt in de Heilige Schrift nergens dan hier gevonden. Het gevoelen van de meesten is, dat dit een bijzondere en voortreffelijke gift betekent.
|
|
23) | Zebulon. |
|
Hebr. Zebulun, dat is, woning of bijwoning.
|
|
24) | Dina. |
|
Dat is, rechtshandel of gericht.
|
|
25) | God dacht |
|
Zie boven, Gen. 8:1.
|
|
26) | opende |
|
Zie boven, Gen. 20:18.
|
|
27) | smaadheid |
|
Die in dien tijd bestond in de onvruchtbaarheid; 1 Sam. 1:6; Jes. 4:1; Luk. 1:25, en dat meest om twee redenen. I. Omdat de onvruchtbaren van de belofte aan Abraham gedaan, aangaande de vermenigvuldiging van zijn zaad, schenen uitgesloten te zijn. II. Omdat zij waren buiten de hoop, die zij anders hebben konden, dat de Messias, [die uit het zaad van Abraham voortkomen moest] van hun nakomelingen een zou worden.
|
|
28) | weggenomen. |
|
Hebr. vergaderd, ingetrokken, teruggenomen.
|
|
29) | Jozef, |
|
Deze naam schijnt te doelen op twee woorden, te weten, het voorgaande wegnemen, en wat hier staat, toevoegen.
|
|
30) | Jakob |
|
Te weten, als de andere zeven jaren van zijn dienst om waren, en hij zijn schoonvader niets meer schuldig was.
|
|
31) | om welken |
|
Versta dit eigenlijk ten aanzien van de vrouwen.
|
|
|
|
32) | dien ik |
|
Te weten, den tijd van veertien jaren, met groten arbeid en trouw.
|
|
|
|
33) | genade |
|
Zie over deze manier van spreken boven, Gen. 18:3. Het is een afgebroken reden in zulke toespraken gebruikelijk, die men aanvullen kan met deze woorden: Zo blijf toch bij mij, en zeg maar het loon, dat gij van mij begeert.
|
|
34) | mij |
|
Hebr. over, of op mij. Hij wil zeggen, leg mij op zulk een loon als gij wilt. Het Hebreeuwse woord betekent: doorsteken, doorboren, hechten, vastzetten, en dienvolgens uitdrukkelijk noemen.
|
|
35) | dien ik |
|
Of, en ik zal[hem] geven.
|
|
|
|
36) | hoe ik |
|
Of, welken dienst ik u gedaan heb: en wat uw verovering, of verkrijging door mij geweest is. Dat is, hoe wèl gij u bij mijn dienst bevonden hebt.
|
|
37) | vóór mij |
|
Dat is, vóór mijn komst. Alzo onder, Gen. 32:3.
|
|
38) | uitgebroken; |
|
Zie van de eigenschap van dit woord boven, Gen. 28:14.
|
|
39) | bij mijn |
|
Dat is, nadat ik uw zaken beleid en belopen heb; of sinds ik mijn voet in uw huis gezet heb.
|
|
40) | werken |
|
Of, wat doen voor mijn huisgezin.
|
|
41) | met al |
|
Te weten, geen door u gezet loon, maar wat Gods voorzienigheid mij gunnen en toeschikken zal.
|
|
42) | ik zal |
|
Ik zal wederkeren, ik zal weiden, enz.
|
|
43) | gespikkelde |
|
Dat is, getekend met kleine stipjes.
|
|
44) | geplekte |
|
Dat is, met grotere plekken of vlekken.
|
|
45) | vee, en |
|
Versta, klein vee, als schapen, lammeren, geieten.
|
|
46) | bruine |
|
Of, brandkleurig. Het Hebreeuwse woord komt van brand, hitte, warmte.
|
|
47) | en zulks |
|
Dat is, welke uit de eenkleurige beesten, namelijk de geheel witte, die ik weiden zal, gesprenkeld, of geplekt, of bruin zullen geworpen worden, zullen mijn loon zijn.
|
|
48) | Zo zal |
|
Dat is, wanneer gij heden of morgen eens zult komen bezichtigen, wat mij ter beloning toegevallen is, zo zal duidelijk en onwedersprekelijk blijken wat mijn rechtvaardig loon is, of het tegendeel.
|
|
49) | morgen |
|
Dat is, in den toekomenden tijd. Alzo is dit woord morgen dikwijls in de Heilige Schrift genomen; gelijk Exod. 13:14; Deut. 6:20; Joz. 4:6; Matth. 6:34.
|
|
50) | als gij |
|
Anders, als zij komen zal om mijn loon.
|
|
51) | hij zonderde |
|
Te weten, Laban
|
|
52) | de gesprenkelde |
|
Te weten, aan de poten met een ronde streep in de gelijkenis van een band, naar de eigenschap van het woord.
|
|
53) | een weg |
|
Of, drie dagreizen; dat is, de ruimte van drie dagreizen; versta, tussen de kudden van Labans zonen en de anderen, die Jakob weidde; opdat de witte toch niet met de gevlekte of bruine enigszins zouden vermengd worden.
|
|
54) | Toen nam |
|
Dit heeft Jakob gedaan door ingeving en regering van God; zie onder, Gen. 31:9. Aldus heeft God voor Jakob gezorgd, opdat Laban hem niet ledig naar huis zou laten gaan; zie onder, Gen. 31:42.
|
|
55) | roeden |
|
Of, stokken, of roeden.
|
|
56) | groen |
|
Of, vers.
|
|
57) | zij werden |
|
Dat is, verhit zijnde ontvingen zij.
|
|
58) | gesprekelde, |
|
Te weten, aan de poten, gelijk boven Gen. 30:35.
|
|
|
|
59) | de lammeren |
|
Te weten, die veelkleurig of bruin waren. Dezen liet hij voorgaan; de anderen liet hij volgen, opdat dezen die zouden zien wanneer zij zich paarden.
|
|
60) | hij zette |
|
Te weten, opdat zij door het aanschouwen daarvan niet haars gelijken, dat is eenkleurigen, zouden voortbrengen.
|
|
61) | der vroegelingen |
|
Dat is, die in het voorjaar geworpen werden, zijnde, naar de eigenschap van het Hebr. woord, vast, sterk, gebonden van lichaam.
|
|
62) | spade hittig |
|
Dat is, in het najaar; die zwak en onsterk van lichaam waren.
|
|
63) | brak |
|
Zie boven, Gen. 28:14.
|
|
64) | gans zeer |
|
Hebr. zeer zeer.
|
|