1) | zult gij uw broeder Aaron, |
|
Te weten, nadat het werk van den tabernakel volmaakt zal zijn.
|
|
2) | heilige klederen maken, |
|
Dat is, klederen, die hij zal aandoen wanneer hij den heiligen godsdienst verrichten zal. Hebreeuws, klederen der heiligheid.
|
|
3) | wijs van hart zijn, |
|
Zie Job 9:4.
|
|
4) | efod, |
|
Of, lijfrok. Zie boven, Exod. 25:7.
|
|
5) | mantel, |
|
Of, overkleed, overtreksel, overrok, waaraan de schelletjes waren. Zie Exod. 28:31.
|
|
6) | oogjes, |
|
Versta, kunstig-gewrochte versierseltjes in den vorm van ogen. Deze wordt gehouden voor den onderrok, langer zijnde dan de overrok.
|
|
7) | hoed |
|
Dit was een deksel, hetwelk rondom het hoofd als gewonden was, gelijk heden ten dage de tulbanden van de Turken; het was het hoofddeksel en de sieraad der koningen en der priesters.
|
|
8) | zij zullen dan voor uw broeder Aaron heilige klederen maken, |
|
Te weten, de wijze mannen, van wie Exod. 28:3 gesproken is.
|
|
9) | Zij zullen ook |
|
Te weten, de wijze mannen, van wie Exod. 28:3 gesproken is.
|
|
10) | het goud, |
|
Te weten, hetwelk de kinderen Israëls vrijwillig zullen gebracht hebben, waarvan Exod. 25: gesproken is.
|
|
11) | goud, |
|
Den gouden efod droeg alleen de hogepriester, maar er waren ook efods van linnen, welke de andere priesters, ja ook andere lieden, droegen; zie 1 Sam. 2:18, en 1 Sam. 22:18, en 2 Sam. 6:14.
|
|
12) | de kunstelijkste riem |
|
Te weten, waarmede de efod zou omgord worden. Of deze efod van de schouders af, zowel voor als achter, heeft neergehangen tot op de lenden, en onder dezen riem, dan of hij alleen van achteren heeft neergehangen tot aan den riem of boven denzelven, dan of hij, voor en achter open zijnde, aan de schouderbanden van de lenden heeft neergehangen tot aan de voeten, daarvan zijn verscheidene gevoelens. Doch het laatste wordt door de meestgeleerde Hebreën bevestigd.
|
|
13) | hetzelfde, |
|
Te weten, van dezelfde stof waarvan de efod is. Anders, uit hetzelfde; dat is, uit hetzelfde stuk.
|
|
14) | gelijk men de zegelen graveert, |
|
Dat is, op het allernetste en volmaakste. Hebreeuws, gravering eens zegels.
|
|
15) | kastjes. |
|
Alzo worden genoemd de holle plaatsen van het goud boven op de ringen, waarin men den steen zet.
|
|
16) | ter gedachtenis voor de kinderen Israëls; |
|
De zin dezer woorden is, dat Aäron God den kinderen Israëls indachtig maakte, staande voor hem.
|
|
17) | ter gedachtenis, voor het aangezicht des HEEREN. |
|
De zin dezer woorden is, dat Aäron God den kinderen Israëls indachtig maakte, staande voor hem.
|
|
18) | gelijk-eindigende |
|
Dat is, van gelijke grootte en lengte, alzo ook onder, Exod. 28:22.
|
|
19) | gedraaid werk; |
|
Anders, gewrongen werk.
|
|
20) | een borstlap des gerichts maken, |
|
Aldus geheten, omdat de hogepriester dien aandeed, als er zwaarwichtige, doch twijfelachtige zaken voorvielen, waarin hij God raad vroeg.
|
|
21) | een rij van |
|
Dat is, de eerste, gelijk Gen. 1:5, en Gen. 2:11.
|
|
22) | Sardis, |
|
In het overzetten van de namen dezer stenen zijn het de meeste geleerde overzetters niet eens, doch hier is gevolgd het gevoelen der meeste en voornaamste, zo oude als nieuwe overzetters. In het Hebreeuws staan de namen aldus:
|
|
23) | odem, pitda, bareketh. |
|
2) nophech, sappir, jahalöm.
|
|
|
|
24) | leschem, schebo, achlamah. |
|
4) tarschisch, schoham, jaspe.
|
|
|
|
25) | in hun vullingen. |
|
Dat is, in de kasjes waarin zij gezet zullen worden; vergelijk boven, Exod. 25:7.
|
|
26) | der twee gedraaide ketentjes |
|
Hebreeuws, der beide draaiingen, of, draaiselen.
|
|
27) | zijde van dien. |
|
Hebreeuws, aangezicht.
|
|
28) | rand, |
|
Hebreeuws, lip.
|
|
29) | voege, |
|
Anders, samenvoeging.
|
|
30) | de Urim en de Thummim zetten, |
|
Deze woorden zou men kunnen overzetten lichten en volmaaktheden. Het heeft God beliefd door dezelve zijn klare en volmaakte antwoorden te geven aan den hogepriester, doch wat zij geweest zijn, is onzeker; men leest nergens dat God Mozes heeft bevolen dezelve te maken, veel weiniger hoe of waarvan dezelve gemaakt zijn; vergelijk Lev. 8:8.
|
|
31) | mantel des efods |
|
Te weten, den mantel of rok, dien men onder den efod dragen zal.
|
|
32) | hoofdgat deszelven |
|
Dat is, het opene, waar het hoofd van den priester zal doorgaan. Hebreeuws, de mond zijns hoofds.
|
|
33) | het niet gescheurd worde. |
|
Te weten, het gat; anders, [hij] te weten, den efod.
|
|
34) | tussen dezelve. |
|
Anders, in het midden van die.
|
|
35) | zijn geluid gehoord worde, |
|
Versta, den klank of het geluid zijner schellen.
|
|
36) | opdat hij niet sterve. |
|
Versta, van God den Heere geslagen zijnde.
|
|
37) | plaat maken van louter goud, |
|
Hebreeuws, een bloem; die schoon voor het oog is.
|
|
38) | gelijk men de zegelen graveert: |
|
Hebreeuws, met gravering eens zegels.
|
|
39) | DE HEILIGHEID DES HEEREN! |
|
Anders, heiligheid den Heere.
|
|
40) | den hoed zij; |
|
Zie boven, Exod. 28:4.
|
|
41) | opdat Aaron |
|
Hier is Aäron een voorbeeld op Christus, die door zijn heiligheid de zonden zijns volks heeft weggenomen, die zij dikwijls begaan, ook in hun allerheiligste werken; Joh. 1:29; 2 Cor. 5:19, en 1 Joh. 2:1.
|
|
42) | drage de ongerechtigheid der heilige dingen, |
|
Dat is, dragende wegneme.
|
|
43) | geduriglijk aan zijn voorhoofd zijn, |
|
Versta, altijd wanneer de hogepriester den hoed zou opzetten, en dienst doen.
|
|
44) | rokken maken, |
|
Te weten, van fijn linnen, gelijk die des hogepriesters, Exod. 39:27. Versta dit ook van den gordel en van de hoeden, of mutsen, welke van die des hogepriesters niet veel ongelijk waren.
|
|
45) | mutsen maken, |
|
Of, verheven mutsjes; die aan het hoofd gebonden werden; Lev. 8:13.
|
|
46) | ook zijn zonen |
|
Hebreeuws, met hem.
|
|
47) | zult hen zalven, |
|
Te weten, met de heilige olie, zoals God die te maken bevolen heeft. Zie Exod. 30:23, en Exod. 29:7.
|
|
48) | hun hand vullen, |
|
Zie Lev. 8:33.
|
|
49) | Aaron nu en zijn zonen |
|
Hebreeuws, en zij zullen op Aäron en op zijn zonen zijn.
|
|
50) | ongerechtigheid dragen en sterven. |
|
Dat is, straf der ongerechtigheid. Zie Lev. 5:1.
|
|