1) | om te drinken |
|
Dat is, om maaltijden te houden en vrolijk te zijn; gelijk Gen. 43:34.
|
|
2) | ten tweeden dag, |
|
Dat is, op den dag van den tweeden maaltijd, waarvan boven, Esth. 5:8, melding gemaakt wordt.
|
|
|
|
3) | op den maaltijd |
|
Zie boven, Esth. 5:6, alzo ook onder, Esth. 7:7.
|
|
4) | mijn leven, |
|
Hebreeuws, mijn ziel.
|
|
5) | mijn volk, |
|
Te weten, de Joden, uit welken ik gesproten ben. Anders, en mijns volks; te weten, ziel, of leven.
|
|
6) | wij zijn verkocht, |
|
Te weten, van Haman aan u, voor een grote som gelds. Het schijnt dat Esther ziet op het aanbod van het geld, hetwelk Haman gedaan had. Zie boven, Esth. 3:9, en Esth. 4:7.
|
|
7) | Indien wij nog |
|
Of, och of wij tot, enz.
|
|
8) | waren verkocht geweest, |
|
Te weten, tot profijt des konings.
|
|
9) | de onderdrukker |
|
Anders, de onderdrukking; [dat is, het profijt, dat van de onderdrukking zou komen] niet zou kunnen vergeleken worden met de schade des konings.
|
|
10) | de schade des konings |
|
Esther geeft hiermede te verstaan dat de koning groot profijt van de Joden genoot, te weten, vanwege de schattingen, die zij moesten betalen; en zij zegt dat de schade, die de koning door het verdelgen der Joden in al zijn koninkrijken lijden zou, zo groot zou wezen, dat Haman met zijn tien duizend talenten zilvers [boven, Esth. 3:9] dezelve niet zou kunnen vergoeden.
|
|
11) | die zijn hart vervuld heeft, |
|
Dat is, die in zijn hart vastelijk voorgenomen heeft zulks te doen. Hebreeuws, die zijn hart vervuld heeft. Zie dergelijke manier van spreken, Hand. 5:3.
|
|
12) | naar den hof |
|
Dat is, in den hof, die aan, of bij het paleis was.
|
|
13) | zijn leven |
|
Hebreeuws, zijn ziel, gelijk Esth. 7:3.
|
|
14) | hij zag, |
|
Zie Spreuk. 16:14, en Spreuk. 20:2.
|
|
15) | ten volle besloten was. |
|
Hebreeuws, volbracht was.
|
|
16) | gevallen |
|
Te weten, om Esther te smeken en te bidden dat zij den koning voor hem zou willen bidden, dat hij zijn leven mocht behouden.
|
|
17) | op het bed, |
|
Versta hier, zulk een bed, of koets, gelijk boven, Esth. 1:6; zijnde gemaakt om aan de tafel te liggen als zij aten. Aldus heeft ook Christus en zijn discipelen aan de tafel gelegen, niet gezeten, Matth. 26:20; want dit was eertijds bij de Perzen, Romeinen en andere natiën gebruikelijk.
|
|
18) | verkrachten |
|
Of, geweld aandoen, overweldigen.
|
|
19) | bij mij |
|
Dat is, in mijn bijwezen en tegenwoordigheid.
|
|
20) | in het huis? |
|
Te weten, in dit huis van den maaltijd.
|
|
21) | woord ging uit |
|
Of, een woord; dat is, bevel.
|
|
22) | bedekten Hamans aangezicht. |
|
Die bij de Perzen in des konings ongenade gekomen was, dien werd het aangezicht bedekt, als niet waardig zijnde den koning te aanschouwen. Zie Job 9:24.
|
|
23) | voor Mordechai, |
|
Te weten, om hem daaraan te hangen. Dit mag wel Charbona van iemand uit Hamans huisgezin vernomen hebben, toen hij gegaan was om Haman tot het tweede banket tehalen, ziende daar deze galg opgericht.
|
|
24) | die goed voor den koning gesproken heeft, |
|
Te weten, ontdekkende de samenzwering der kamerlingen tegen den koning, daar hij zeer wel aan gedaan heeft, doende daarmede den koning den grootsten dienst, dien men hem doen kon, namelijk hem zijn leven behoudende; zie boven, Esth. 2:21,22.
|
|