1) | Ahasveros, |
|
Hij wordt in de Griekse historiën [naar sommiger gevoelen] genoemd Xerxes, de zoon van Darius Hystaspes, van wien gesproken wordt Ezra 4:6.
|
|
2) | van Indie af |
|
Hebreeuws, van Hodu tot aan Chus.
|
|
3) | op den burg |
|
Of, in het paleis. Anders, in de hoofdstad Susan. Het schijnt dat de stad en de burg, of het paleis, één naam gehad hebben. Zie onder, Esth. 3:15, en Esth. 4:1,16.
|
|
4) | grootste heren |
|
Zie Dan. 1:3.
|
|
5) | den rijkdom |
|
Dat is, den rijkdom van zijn voortreffelijk koninkrijk.
|
|
6) | dat gevonden werd |
|
Dit is meer dan of er stond, die te Susan woonden, want daar waren er velen op dezen maaltijd, die te Susan niet woonden.
|
|
7) | de bedsteden |
|
Of, bedde-[laden]; te weten, in welke men aan de tafel lag en at, naar het gebruik der Perzen en andere natiën; zie onder, Esth. 1:7, de aantekening Esth. 1:8.
|
|
8) | porfiersteen, |
|
Hebreeuws, bahat; dat is porfiersteen, of, marmer, rood als purper. Anders, rood marmer.
|
|
|
|
9) | kostelijke stenen. |
|
Hebreeuws, sochereth; dit is de naam van een kostelijken steen, ons onbekend. Anderen nemen het voor gespikkeld marmer van verscheidene kleuren.
|
|
10) | het ene vat was anders |
|
Hebreeuws, en de vaten waren van de vaten onderscheiden, verscheiden, of veranderd.
|
|
11) | koninklijke wijn, |
|
Hebreeuws, wijn van het koninkrijk.
|
|
12) | naar des konings |
|
Dat is, gelijk zulks een zo machtigen koning betaamde.
|
|
13) | vermogen. |
|
Hebreeuws, hand.
|
|
14) | niemand dwong; |
|
Anders, niemand dwinge. De zin is, dat men een iegelijk zoveel wijn zou inschenken als hij begeerde, maar dat de een den anderen niet zou dwingen met de bekers uit te drinken, maar dat elk zou drinken en anderen drinken laten, zoveel als het een iegelijk geliefde.
|
|
15) | vastelijk bevolen |
|
Hebreeuws, gefondeerd, gegrondvest.
|
|
16) | aan alle groten zijns huizes, |
|
Hebreeuws, aan allen meester, of overste zijns huizes.
|
|
17) | van een iegelijk. |
|
Hebreeuws, des mans en des mans. De zin is dat men een iegelijk zou inschenken en laten drinken zoveel wijn als hij begeerde, en niet meer.
|
|
18) | een maaltijd |
|
Hebreeuws, een maaltijd der vrouwen; te weten, voor die vrouwen, wier mannen bij den koning aten. Het was bij de Perzen niet gebruikelijk dat de vrouwen op gasterijen bij de mannen zaten en aten.
|
|
19) | in het koninklijk huis, |
|
Hebreeuws, in het huis des koninkrijks.
|
|
20) | den zevenden dag, |
|
Dit was de laatste dag van dien treffelijken maaltijd.
|
|
21) | vrolijk was |
|
Hebreeuws, goed.
|
|
22) | zeide hij |
|
Dat is, hij beval, of hij belastte.
|
|
23) | kamerlingen, |
|
Of, hovelingen; en zo in het volgende; zie Gen. 37:36.
|
|
24) | Dat zij Vasthi, |
|
Om dit te bevelen, is de koning meer door dronkenschap bewogen geworden dan door verstandige redenen.
|
|
25) | met de koninklijke kroon, |
|
Hebreeuws, met de kroon des koninkrijks.
|
|
26) | den volken |
|
Te weten, die te Susan waren.
|
|
27) | schoon van aangezicht. |
|
Hebreeuws, goed.
|
|
28) | den dienst |
|
Hebreeuws, door de hand; dat is, door den dienst, gelijk Exod. 9:35; zie de aantekening aldaar.
|
|
29) | wijzen, |
|
Dat is, die in de historiën van de oude tijden en het beleid van zaken wel ervaren waren. Vergelijk 1 Kron. 12:32.
|
|
30) | (want alzo moest des konings zaak |
|
Hij wil zeggen dat de koningen in Perzië in grootwichtige zaken niets deden dan met raad en goedvinden der vorsten van het rijk.
|
|
31) | geschieden, |
|
Dat is, beraadslaagd worden.
|
|
32) | naasten nu |
|
Anders, te weten, tot de naasten bij hem Carsena, enz. Versta, dat deze vorsten naast bij een koning zaten, of dat zij de grootgeachtsten bij den koning waren.
|
|
33) | zeven vorsten |
|
Ezra 7:14 worden zij genoemd zeven raadsheren des konings.
|
|
34) | die het aangezicht des konings zagen, |
|
Dat is, die dagelijks bij en omtrent den koning waren; zie de aantekening 2 Kon. 25:19, en Ezra 7:14. Als de koning op iemand vertoornd was, die mocht zijn aangezicht niet zien, gelijk blijkt, onder, Esth. 7:8.
|
|
35) | vooraan zaten |
|
Of, boven aan.
|
|
36) | naar de wet |
|
Te weten, naar de wetten der Perzen en der Meden.
|
|
37) | omdat zij niet |
|
Dat is, daarom, dat zij geroepen zijnde niet kwam.
|
|
38) | het woord van den koning |
|
Dat is, mijn woord en bevel; hij spreekt van zichzelven in den derden persoon.
|
|
39) | Toen zeide Memuchan |
|
Het schijnt dat Memuchan nog aan tafel zijnde, met den koning dit oordeel geveld heeft. Want de Perzen, dronken zijnde, plachten dikwijls met elkander over grootwichtige zaken te beraadslagen.
|
|
40) | tegen den koning misdaan, |
|
Memuchan wil zeggen dat Vasthi tegen den koning gezondigd had metterdaad, tegen de vorsten en het volk met kwaad exempel.
|
|
41) | deze daad der koningin |
|
Of, dit woord; dat is het antwoord der koninin. Hij wil zeggen: het gerucht dezer daad, of van dit antwoord, zal voortlopen en alle vrouwen ter ore komen; zie Esth. 1:18.
|
|
42) | zodat zij haar |
|
Memuchan wil zeggen: Het zal een oorzaak zijn, dat ook onze en andere vrouwen haar mannen verachten zullen.
|
|
43) | deze daad der koningin |
|
Zie Esth. 1:17.
|
|
44) | daar zal verachtens |
|
Hij wil zeggen: Hieruit zal dit ontstaan dat de vrouwen haar mannen zullen verachten, waarover dan de mannen zich tegen hunn vrouwen vertoornen zullen, en alzo zal er gedurige twist en onlust zijn tussen den man en de vrouw.
|
|
|
|
45) | Indien het den koning goeddunkt, |
|
Hebreeuws, indien het goed is bij den koning.
|
|
46) | van hem |
|
Dat is, op zijn naam. Hebreeuws, van zijn tegenwoordigheid, of van voor zijn aangezicht.
|
|
47) | uitga, |
|
Dat is, gepubliceerd, of openlijk verkondigd worde.
|
|
48) | dat men het niet overtrede: |
|
Anders, dat men het niet wederroepe; alzo ook onder, Esth. 3:3. Of, dat het onwederroepelijk zij.
|
|
49) | koninkrijk |
|
Dat is, haar koninklijke waardigheid.
|
|
50) | aan haar naaste, |
|
Of, aan haar gezellin; dat is, aan een andere.
|
|
51) | (want het is groot) |
|
Of, hoewel het groot is.
|
|
52) | eer geven, |
|
Of, ere doen; dat is in ere houden.
|
|
53) | Dit woord nu |
|
Dat is, dezen raad, of voorslag.
|
|
54) | hij zond brieven |
|
Te weten, de koning. Anders, daar werden brieven gezonden aan, enz.
|
|
55) | aan een iegelijk |
|
Hebreeuws, aan landschap en landschap; dat is, aan alle hoge officieren van elk en ieder land.
|
|
56) | aan elk volk |
|
Hebreeuws, en aan volk tot volk.
|
|
57) | spreken |
|
Versta hierbij: en niet de spraak zijner vrouw. Het is een teken van heerschappij, of meesterschap, dat men zijn eigen taal spreekt, en niet gedwongen wordt zijn taal te veranderen ten believe van een ander; zie Dan. 1:4. De Romeinen deden in de overheerde provinciën de Latijnse spraak invoeren, en het recht in dezelve uitspreken. Anders, dit nu sprak men naar de spraak [elk] van zijn volk; alzo dat het een iegelijk kon verstaan.
|
|