1) | deze zegen |
|
Eerst de zegen op de gehoorzaamheid en daarna de vloek op de ongehoorzaamheid, zodat gij beide ondervonden zult hebben.
|
|
2) | voorgesteld heb; |
|
Hebreeuws, voor uw aangezicht gegeven heb; gelijk boven, Deut. 11:26, en onder, Deut. 30:15,19.
|
|
3) | weder ter harte nemen, |
|
Hebreeuws, doen wederkeren, tot aan, of in uw hart. Vergelijk boven, Deut. 4:29,30, enz. Aldaar hebt gij een gelijke profetie als hier en in het volgende. Anders, en gij het weder ter harte zult genomen hebben.
|
|
4) | gij zult u bekeren |
|
Anders, en gij u bekeerd zult hebben.
|
|
5) | En de HEERE, uw God, |
|
Anders, zo zal de HEERE, enz.
|
|
6) | uw gevangenis wenden, |
|
Dat is, de menigte uwer gevangenen doen wederkeren; alzo Ps. 68:19; Ef. 4:8.
|
|
7) | weder vergaderen |
|
Hebreeuws, en Hij zal wederkeren, en zal u vergaderen; dat is, Hij zal u weder vergaderen, of, Hij zal met zijn genade wederkeren en u vergaderen, enz.
|
|
|
|
8) | aan het einde des hemels, |
|
Vergelijk boven, Deut. 4:32.
|
|
9) | zal uw hart besnijden, |
|
Dat is, Hij zal u door de kracht zijns Geestes verlichten, reinigen en tot zijn dienst bekwaam maken. Vergelijk boven, Deut. 10:16, waar God beveelt te doen, hetgeen Hij hier belooft te werken, dat men het kon doen. Zie ook boven, Deut. 29:4. Alzo, dat hier het verbond der genade, in Christus bevestigd, herhaald wordt.
|
|
10) | opdat gij levet. |
|
Hebreeuws, om uws levens wil.
|
|
11) | wederkeren, |
|
Dat is, zal zich weder verblijden, om u wel te doen, gelijk Jer. 32:41.
|
|
12) | verborgen, |
|
Anders, te hoog, te wonderlijk. Zie Gen. 18:14; Deut. 17:8; Spreuk. 30:18; Jer. 32:17. Vergelijk Rom. 10:6,7,8, waar de apostel dezen tekst past op de leer en genade des Evangelies, zonder dewelke men de geboden des Heeren niet recht verstaan, veel weiniger naar dezelve Gode behagelijk leven kan. Vergelijk boven, Deut. 29:4, met de aantekeningen aldaar.
|
|
13) | hale, |
|
Hebreeuws, neme; dat is, neme en brenge. Zie Gen. 12:15, en zo in Deut. 30:13.
|
|
14) | zeer nabij u, |
|
Alsof Mozes zeide: Gij hebt geen excuus van onwetendheid voor te wenden, dewijl dit woord ulieden ten volle verklaard is en gij het dagelijks in den mond hebt, en genoeg verstaat wat de HEERE van u eist. Vergelijk onder, Deut. 31:19, waarop deze woorden wijders passen. Zie Rom. 10:8.
|
|
15) | het leven, |
|
Het leven, met allerlei zegen, zo gij gehoorzaam zijt, den dood, met mijn vloek, zo gij ongehoorzaam zijt. Gelijk de volgende verzen verklaren.
|
|
16) | Zijn geboden, |
|
Zie boven, Deut. 5:31.
|
|
17) | voorzeker zult omkomen; |
|
Hebreeuws, omkomende omkomen.
|
|
18) | neem heden tegen ulieden |
|
Zie boven, Deut. 4:26.
|
|
19) | u voorgesteld, |
|
Hebreeuws, voor uw aangezicht gegeven.
|
|
20) | is uw leven en de lengte uwer dagen; |
|
Dat is, die u het leven geeft, onderhoudt en verlangt. Vergelijk Hand. 17:25,28.
|
|