1)klein vee offeren,
Dat is, schaap of geit. Zie Exod. 12:5, en boven, Deut. 14:4.
 
2)enig kwaad;
Hebreeuws, enige kwade zaak, of enig kwaad ding.
 
3)den HEERE,
Hebreeuws, een gruwel des HEEREN, uws Gods; dat is, wat de HEERE voor een gruwel houdt. Alzo onder, Deut. 18:12, en elders meer; gelijk, een vloek des HEEREN, onder, Deut. 21:23.
 
4)Zijn verbond;
Dat is, het verbond, dat Hij met u gemaakt heeft, waarin gij uwen God gehoorzaamheid beloofd hebt.
 
5)het ganse heir des hemels,
Of, enig; dat is, geen van allen.
 
6)hetwelk ik niet geboden heb;
Maar wel uitdrukkelijk en scherpelijk verboden.
 
7)stuk gedaan hebben,
Hebreeuws, zaak, of woord; gelijk boven, Deut. 13:11.
 
8)poorten uitbrengen,
Waar de publieke bijeenkomsten en het gericht gehouden werden. Zie Gen. 22:17.
 
9)Op den mond van twee getuigen,
Dat is, op het zeggen, verklaren, enz.
 
10)die sterven zal;
Hebreeuws, de dode, of, stervende; dat is, die den dood verdiend heeft, of sterven zal. Vergelijk Gen. 20:3.
 
11)boze uit het midden van u wegdoen.
Zie boven, Deut. 13:5.
 
12)zwaar zal zijn,
Hebreeuws eigenlijk, wonderlijk, vreemd, of verborgen; dat is, zodanig, dat gij daarin niet kondt beslissen of durven vertrouwen, wat recht of onrecht is.
 
13)bloed en bloed,
Dat is, in materie van doodslag. Zie Gen. 37:26.
 
14)plage en plage,
Als in materie van wonden, kwetsuren, of ook enige kwade, vreemde plagen aan des mensen lichaam, misschien ook aan huizen, klederen, enz.
 
15)Levietische priesters,
Dit schijnt te zien op den hogepriester, alsook op den hoogsten rechter. Zie onder, Deut. 17:12.
 
16)en tot den rechter,
Anders, of tot den rechter. Vergelijk onder, Deut. 17:12.
 
17)zaak des rechts aanzeggen.
Of, het woord van het recht, of oordeel; dat is, waarin deze zaak recht is en van u behoort geoordeeld en uitgesproken te worden.
 
18)bevel des woords,
Hebreeuws, naar den mond des woords; dat is, juist en in alles naar hun zeggen.
 
19)het bevel der wet,
Hebreeuws, naar den mond.
 
20)trotselijk handelen zal,
Hebreeuws, in, of door trotsheid, of vermetelheid.
 
21)staat,
Zie boven, Deut. 10:8.
 
22)of naar den rechter,
Naar de natuur der zaken zal vereisen.
 
23)boze uit Israël wegdoen.
Als boven, Deut. 17:7.
 
24)zeggen zult:
Te weten, wettelijk en met Gods believen zulks besluitende; hetwelk niet geschiedde 1 Sam. 8:5, en omdat zulks den Heere mishaagde; 1 Sam. 8:7, en 1 Sam. 12:19.
 
25)ganselijk
Hebreeuws, stellende stellen; dat is, gij zult geen ander mogen stellen dan dien, enz.
 
26)uwer broederen
Dat is, hij zal een Israëliet moeten zijn.
 
27)vermenigvuldigen,
Dat is, zoveel werk van ruiters en knechten niet maken, dat hij op zijn grote macht hoogmoedig worde en, tot Gods oneer zijn vertrouwen er op stellende, [gelijk de heidense en goddeloze koningen deden] zichzelven en zijn onderdanen door vermetelheid in perijkel en verdriet brenge.
 
28)paarden te vermenigvuldigen;
Waardoor Egypte vermaard was. Zie Exod. 14:15; Jes. 31:1,3; Ezech. 17:15, enz.
 
29)Gij zult voortaan niet wederkeren
Hebreeuws, gij zult niet meer toedoen, of, voortvaren om weder te keren. Versta, om u te wreken aan Egypte, of verbond met hen te maken, of slaven daar te worden.
 
30)afwijke;
Te weten, van den HEERE.
 
31)zilver en goud
Hier past ook de aantekening op Deut. 17:16.
 
32)dubbel van deze wet
Of, copie, afschrift, geschreven uit en naar het originele wetboek, dat bij de priesters was berustende, en dat zij steeds voor ogen moesten hebben, om zich daarnaar te reguleren. Vergelijk onder, Deut. 31:9,26.
 
33)uit hetgeen
Anders, [nemende die] van de tegenwoordigheid der Levietische priesters; dat is, hij zal het wetboek, dat bij de priesters berust, laten halen, en daaruit een copie schrijven, of doen schrijven.