1)koning Nebukadnezar
Hier beginnen wij Dan. 4: met meer andere overzetters, alhoewel sommigen het eerst met Dan. 4:4 beginnen. Wanneer nu dit plakkaat zij afgekondigd, kan men zo geheel zeker niet zeggen; het schijnt dat het geschied is nadat Nebukadnezar verscheidene landen en koninkrijken overwonnen hebbende, [alsook ten laatste Egypte] wederom te Babel gekomen was, na welken tijd, tot het einde zijner regering, ten hoogste tien jaren verlopen zijn, gelijk af te nemen is uit Ezech. 29:17. Zodat dan dit plakkaat gepubliceerd is op het einde van het leven van Nebukadnezar, omtrent twee jaren vóór zijn dood.
 
2)aan alle volken,
Te weten die onder mijn gebied staan, gelijk Dan. 2:39; zie de aantekening aldaar.
 
3)uw vrede worde vermenigvuldigd!
Versta hier en elders meer, door den vrede alle heil en welvaart; vergelijk 1 Tim. 1:2; gelijk ook 1 Petr. 1:2, en 2 Petr. 1:2, en Jud.:2.
 
4)Het behaagt mij te verkondigen
Of, het belieft mij; dat is, ik zie het voor goed aan. Dit zouden de Hebreën zeggen: het is goed in mijne ogen, Chaldeeuws, het is voor mij schoon.
 
5)de tekenen en wonderen,
Te weten de zending van dien droom, mitsgaders de dingen die daardoor werden te kennen gegeven.
 
6)de allerhoogste God
Te weten de God van Israël, die een God der goden is. Gelijk de koning zijnen onderzaten dezen God aanprijst, alzo had hij denzelven, ja denzelven alleen, ook zelf behoren te omhelzen voor zijnen God, verlatende alle andere valse goden; maar het blijkt dat hij het niet volkomenlijk noch oprechtelijk gedaan heeft.
 
7)van geslacht tot geslacht.
Chaldeeuws, met geslacht en geslacht.
 
8)een droom,
Buiten twijfel is deze droom den koning zo aangenaam, dat hij wel gevoeld heeft dat het geen algemene of gewone droom geweest is, gelijk de mensen dagelijks wel hebben, spruitende uit deze of die oorzaken; maar dat het een goddelijke droom was. Daarom heeft hij de uitlegging van denzelven begeerd te weten.
 
9)gesteld,
Of, gezet, gegeven, aangeslagen.
 
10)opdat zij mij
Hieruit blijkt dat deze koning nog niet van harte tot den waren God bekeerd was, anders zou hij dezen lieden geen raad gevraagd hebben. Zie de aantekening Dan. 3:29,30.
 
11)zij maakten mij zijn uitlegging niet bekend;
Dan. 2:4 zeggen zij: Zeg uwen knechten den droom, zo zullen wij zijne uitlegging te kennen geven; maar ofschoon nu de koning hun zijn droom vertelt, zo kunnen zij hem evenwel de uitlegging niet zeggen, waaruit blijkt dat hunne kunst niets dan ijdel bedrog geweest is, en het is gebleken dat Daniël door het ingeven van den Geest Gods de dromen heeft uitgelegd.
 
12)Totdat ten laatste Daniël voor mij inkwam,
Te weten toen nu de koning raad noch troost bij zijne Chaldeën vond. Het schijnt wel, indien hij bij hen [bij wie hij tevoren geen troost gevonden had] de uitlegging van zijn droom had kunnen vinden, dat hij Daniël geen raad zou gevraagd hebben, die hem nochtans tevoren zijn droom gezegd en de uitlegging gedaan had.
 
13)Beltsazar is,
Aangaande den naam Beltsazar, zie de aantekening Dan. 1:7.
 
14)mijns gods,
De koning noemt zijn afgod zijnen god; waaruit wederom blijkt dat hij nu nog te dezer tijd tot den waren God niet bekeerd was. En versta hier den afgod Bel, van welken zie breder boven Dan. 1:2, en Jes. 46:1.
 
15)de geest der heilige goden is;
Dat is, een hemelse en van boven komende wijsheid en wetenschap, om te verklaren verborgen dingen en te voorzeggen toekomende dingen.
 
16)gij overste der tovenaars!
Dit is wel in deze mening van den heidensen koning een zeer voortreffelijke eretitel geweest, maar inderdaad was het de schandelijkste titel, die Daniël kon gegeven worden, want hij wilde geenszins gerekend wezen onder het getal der Chaldeeuws tovenaars, die toch bedriegers waren. Maar hij kon het niet keren, dat de koning hem den titel gaf. Zie boven Dan. 2:48.
 
17)dewijl ik weet,
Of, dien ik weet.
 
18)dat de geest der heilige goden in u is,
Wist hij dit, waarom heeft hij dan niet eerst en vooral zijne toevlucht tot Daniël genomen, maar is eerst tot de Chaldeën gegaan? Hieruit blijkt wederom dat hij niet waarlijk tot den waren God is bekeerd geweest.
 
19)zwaar is,
Of, u bezwaart, of u bezwaarlijk is, of u perst, of drukt, benauwt, beangstigt; te weten vanwege zijne zwarigheid en moeilijkheid. De zin is: Het is u een kleine moeite of zwarigheid verborgen dingen uit te leggen.
 
20)te weten zijn uitlegging.
Dat de Chaldeeuwse letter vau hier door te weten moet overgezet worden, blijkt daaraan, dat de koning hier van Daniël niet verzocht dat hij hem den droom zou te kennen geven, en ook de uitlegging van denzelven, gelijk Dan. 2, [want hij zelf vertelt Daniël den droom, gelijk ook onder Dan. 4:18], maar hij verzoekt alleen de uitlegging van denzelven; daarom spreekt ook Daniël niet van den droom, maar hij zegt den koning alleen de uitlegging van denzelven. Maar indien men hier overzette: en zijne uitlegging, zo zou het schijnen dat de koning hier van Daniël begeert te weten zowel den droom als zijne uitlegging.
 
21)daar was een boom in het midden der aarde,
Zie deze gelijkenis ook Ezech. 31:3.
 
22)werd groot en sterk;
Anders: was groot.
 
23)hij werd gezien tot aan het einde
Chaldeeuws, en zijn gezicht was tot, enz.; dat is, hij werd gezien. Alzo ook Dan. 4:20.
 
24)der ganse aarde;
Te weten zo wijd en zo ver als de Babylonische monarchie strekte.
 
25)Zijn loof was schoon,
Of, zijne bladeren. Anders: zijne takken. Chaldeeuws, zijn loof, of zijn tak; dat is, elkeen van zijne bladen of takken.
 
26)voor allen;
Dat is, voor allerlei gedierte.
 
27)onder hem vond het gedierte des velds schaduw,
Of, onder dien, of onder denzelven, te weten boom. Anders, onder hen, te weten takken.
 
28)woonden in haar takken,
Dat is, onthielden zich, schuilden en namen hunne toevlucht voor de hitte der zon en van het onweder.
 
29)alle vlees
Dat is, alle dieren, of beesten, alle levende zielen op aarde.
 
30)Ik zag verder
Chaldeeuws, ik was ziende, alzo ook Dan. 4:10.
 
31)een wachter,
Aldus noemt hij den engel, die hem verschenen is. De engelen worden daarom wachters of wakers genoemd, omdat zij met geen slaap bevangen worden, gelijk wel de mensen, die met vlees en bloed beladen zijn. II. Omdat zij zonder opgehouden altoos op den dienst van God en de bewaring zijner kinderen passen; ten welken aanzien hun vele ogen worden toegeschreven, Ezech. 1. Zie Ps. 91:11, en Ps. 103:20.
 
32)een heilige,
Dit wordt hier bijgevoegd tot onderscheiding van de kwade engelen.
 
33)kwam af van den hemel,
Te weten van God gezonden zijnde.
 
34)zeggende:
Te weten tot de andere engelen, die van God tot uitvoering van dit oordeel bescheiden waren.
 
35)Doch laat den stam met zijn wortelen in de aarde,
Alhoewel God de Heere dezen koning zeer zwaarlijk gestraft heeft vanwege zijne hovaardij, zo doet Hij hem nog die genade, dat Hij hem niet ten enenmale uitroeit, maar laat den stronk of stam nog blijven, om weder op te wassen en tot zijn vorigen staat te komen.
 
36)hem in de dauw des hemels nat gemaakt worden,
Te weten dien, die door den boom beduid wordt.
 
37)in het kruid der aarde.
Dat is, van, gelijk Lev. 22:4.
 
38)Zijn hart worde veranderd,
Chaldeeuws, dat zij zijn hart van de mensen veranderen. Hij is niet in een beest veranderd naar het lichaam; maar hij is zo onvernuftig en onverstandig geworden, alsof hij een beest ware geworden. Sommigen menen dat hij met een bozen geest is bezeten geweest, en dat hij daarom van de mensen is verstoten, of verlaten zou zijn geweest; vergelijk Mark. 5:2.
 
39)zeven tijden over hem voorbijgaan.
Enigen verstaan hier door deze zeven tijden zeven weken. Anderen zeven maanden. Maar het is meer te geloven dat het zeven jaren geweest zijn; gelijk onder Dan. 11:13.
 
40)is in het besluit der wachters,
Welverstaande voorzoveel als den engelen de uitvoering bevolen was, want eigenlijk te spreken is het God, die dit besluit gemaakt heeft; de wachters, dat is de engelen, zijn alleen uitvoerders van des Heeren bevel.
 
41)en deze begeerte is in het woord der heiligen;
Hij wil zeggen dat al de heilige engelen eendrachtig begeren en wensen dat het goddelijk besluit, aangaande de nederhouwing van dezen boom, mocht voltrokken worden.
 
42)de levenden bekennen,
De mensen op aarde.
 
43)al de wijzen
Dat is, geen onder de wijzen.
 
44)de geest
De inspiratie, inblazing, ingeving.
 
45)der heilige goden in u is.
Hij spreekt als een heidens mens.
 
46)Toen ontzette zich Daniël,
Dat is, hij was als buiten zichzelven, door verbaasdheid stilzwijgende, vernemende de zware straf, die den koning [wiens onderzaat hij was] boven het hoofd was hangende; zie Jer. 29:7.
 
47)beroerden hem.
Of, verschrikten, of bedroefden hem, alzo straks wederom.
 
48)laat u de droom en zijn uitlegging niet beroeren.
Alsof de koning zeide: Heb goeden moed, en zeg mij maar de rechte uitlegging van dezen droom, al is zij zodanig niet als ik en gij wel wensen zouden.
 
49)wedervare uw hateren,
Of, treffe, of zij. Daniël wenst dat die gruwelijke straf, waarmede de koning gedreigd werd, van hem mocht afgewend worden.
 
50)De boom,
Dit is de uitlegging van het eerste deel van den droom, verhaald boven Dan. 4:10,11.
 
51)wiens hoogte tot aan den hemel reikte,
Dat is, die alles vervulde.
 
52)die over het ganse aardrijk gezien werd;
Zie boven Dan. 4:11.
 
53)En wiens loof schoon, en wiens vruchten vele waren,
De zin is: gelijk een schone, grote, vruchtbare boom de dieren, die onder hem schuilen, en de vogelen, die in zijne takken zitten of nestelen, bedekt en met zijne vruchten spijst; alzo beschut en beschermt een goed en voortreffelijk koning zijne onderzaten als onder zijne takken, en door goede orde en politie maakt hij dat een ieder door zijne nering gerustelijk zijn brood wint.
 
54)woonde,
Zie boven Dan. 4:12.
 
55)nestelden;
Dat is, zaten, woonden, rustten.
 
56)Dat zijt gij,
Die boom zijt gij. Het teken wordt gegeven de naam van het betekende ding.
 
57)uw grootheid is zo gewassen,
Daar waren te dien tijde nog wel enige koningen in de wereld, maar hunne macht was nergens naar te vergelijken bij de macht en heerschappij van dezen koning.
 
58)dat zij reikt aan den hemel,
Dat is, dat zij zich wijd en breed uitstrekt; een overtollige manier van spreken.
 
59)Dat nu de koning,
Dit is de uitlegging van het tweede deel van den droom, Dan. 4:13, enz.
 
60)den stam met zijn wortelen in de aarde,
Dat is, de stam, mitsgaders de wortels, opdat hij te zijner tijd wederom moge opschieten.
 
61)met een ijzeren en koperen band
Tot een teken dat hij als met geweld in dien lagen staat zou vastgehouden worden, totdat zeven tijden over hem zouden gegaan zijn.
 
62)zijn deel zij met het gedierte des velds,
Te weten het deel desgenen, die door dien boom beduid werd.
 
63)men zal u het kruid,
Chaldeeuws, zij zullen, voor men zal. Deze manier van spreken is zeer gemeen bij de Chaldeën en Hebreën, gelijk Dan. 4:26.
 
64)te smaken geven;
Dat is, te eten geven.
 
65)totdat gij bekent,
Indien God de Heere met hoogste gestrengheid tegen dezen koning had willen handelen, Hij had oorzaak genoeg om hem en zijne gedachtenis ten enenmale te verdelgen; maar in het midden zijner gestrengheid bewijst God nog genade.
 
66)Dat er ook gezegd is,
Chaldeeuws, en dat zij gezegd hebben. Zij, te weten de wachters. Doch inderdaad is er maar een engel of wachter geweest; zie Dan. 4:13, enz.
 
67)dat men den stam
Hier is de uitlegging van het derde deel des drooms, verhaald boven Dan. 4:15.
 
68)uw koninkrijk zal u bestendig zijn,
Versta hierop, is, of betekent dit; gelijk boven Dan. 2:43, enz.
 
69)de Hemel heerst.
Dat is, de God des hemels, gelijk Matth. 21:25, en Luk. 15:18,21. De zin is hier, dat God den hemel en de aarde regeert en het opperste gebied over en in dezelve heeft.
 
70)laat mijn raad u behagen,
Chaldeeuws, mijn raad zij schoon bij u.
 
71)breek uw zonden af door gerechtigheid,
Alsof hij zeide: Gij hebt nu lang genoeg met allerlei ongerechtigheid gezondigd, [zie onder Dan. 5:19], dewijl u dan God de Heere zo genadiglijk tevoren waarschuwt, voorkom zijn oordeel en straffen met boetvaardigheid, breek, of snijd af, of ruk af [gelijk Gen. 27:40; Exod. 32:2] door gerechtigheid, [of aalmoezen; want dat betekent het Chaldeeuwse woord ook] uwe ongerechtigheid, en oefen genade over Gods volk, hetwelk verdrukt wordt door de strengheid uwer heerschappij.
 
72)aan de ellendigen,
Of, aan de bedrukten, of aan de armen.
 
73)of er verlenging van uw vrede mocht wezen.
Anders: of er misschien verlenging mocht wezen, enz. Het woord misschien betekent niet altoos twijfeling. Vergelijk Joz. 14:12; 1 Sam. 14:6; Hand. 8:22, en zie de aantekening aldaar. De zin is hier: Indien gij mijn raad volgt [te weten dien ik u geef, Dan. 4:27], zo hebt gij te hopen dat God, zich over u ontfermende, uw vrede, rust, welstand zal verlengen. Anders: zie, dit zal ene verlenging van uw voorspoed [of rust] zijn.
 
74)Dit alles overkwam den koning Nebukadnezar.
Te weten wat God door dien droom en Daniël door de uitlegging van denzelven voorzegd had.
 
75)op het einde van twaalf maanden,
Zolang heeft de goddelijke lankmoedigheid de straf nog uitgesteld, om hem tijd van bekering te geven.
 
76)toen hij op het koninklijk paleis van Babel wandelde,
Het schijnt dat de koning boven op het platte dak van zijn paleis gewandeld heeft, vanwaar hij al de gedeelten der stad kon overzien.
 
77)Sprak de koning,
Chaldeeuws, antwoordde de koning. Het schijnt dat de koning den droom en zijne beduiding, hem door Daniël aangediend, straks vergeten of lichtvaardiglijk in den wind geslagen had, misbruikende de lankmoedigheid Gods over hem. Vergelijk Rom. 2:4.
 
78)Is dit niet
Alsof hij zeide: Wie zal deze grote en machtige stad durven bestrijden? Wie zal mij daaruit kunnen verdrijven? Het schijnt dat de koning, ziende op de woorden van den profeet Daniël [die hem voorzegd had dat hij van zijn koninklijken stoel zou afgestoten worden], de stad Babel nog veel sterker heeft bevestigd dan zij tevoren was, ja, dat hij haar zo sterk gemaakt heeft dat hij haar achtte onwinbaar te zijn. Maar het is gelijk er staat Ps. 18:28; Spreuk. 16:18; Jak. 4:6, en 1 Petr. 5:5.
 
79)het grote Babel,
Babel was [gelijk Herodotus schrijft lib. 1], in het rond vierhonderd tachtig stadiën, dat is, vijftien gewone Duitse mijlen, elk van een uur gaans. Aristoteles zegt, Polit, lib. 3, cap. 2, dat Babylon zo groot was, dat als het van de vijanden aan het ene einde al drie dagen was ingenomen geweest, die aan het andere einde doende waren, zulks eerst ten derden dage daarna vernomen ehbben.
 
80)dat ik gebouwd heb
Dit is een ijdele en valse roem, tot schande zijner voorzaten strekkende; want Babel is straks na de overstroming gebouwd geweest, Gen. 10:10. En het is van tijd tot tijd vergroot en versterkt geworden onder de regering van verscheidene koningen, die aldaar hebben hof gehouden. Deze Nebukadnezar heeft het alleen sterker gemaakt en met meer huizen vergroot. Zie Josef. Lib. 10, Antiq. Iudaic. cap. 11.
 
81)door de sterkte mijner macht,
Wat heeft er dan God toe gedaan?
 
82)ter ere mijner heerlijkheid!
Of, tot ere mijner majesteit, maar niet ter ere Gods.
 
83)Dit woord nog zijnde in des konings mond,
Dat is, eer hij nog terdeeg die hovaardige woorden uitgesproken had.
 
84)uit den hemel:
Opdat deze hovaardige koning, mitsgaders al zijne hovelingen en trawanten, zouden zien en vernemen dat er een veel machtiger Koning in den hemel was dan hij. Vergelijk Ps. 2, Ps. 4, Ps. 5.
 
85)U, o koning Nebukadnezar!
Alsof God de Heere zeide: Gij verlaat u op uw koninklijke macht, maar gij zult binnenkort bevinden dat die van gene waarde is, Ik zal u terneder stoten en zal u het koninkrijk van zeven jaren lang afnemen; zie de vervulling Dan. 4:33.
 
86)is van u gegaan.
Of, het gaat van u weg, of het zal van u weggaan, het is van u geweken, dit is in mijn raad alzo besloten.
 
87)te smaken geven,
Dat is, te eten geven.
 
88)zeven tijden over u voorbijgaan,
Zie boven de aantekening Dan. 4:16.
 
89)Ter zelfder ure werd dat woord volbracht over Nebukadnezar,
Te weten in welke de stem uit den hemel gevallen was; vergelijk Ps. 33:8,9.
 
90)hij werd uit de mensen verstoten,
Of, aan.
 
91)hij werd uit de mensen verstoten,
Hij werd niet alleen van zijn koninklijken troon en uit zijn koninklijk paleis verstoten, maar ook uit het gezelschap en de bijwoning aller mensen. Zie onder Dan. 4:34.
 
92)hij at gras als de ossen,
Te weten die tevoren allerlei kostelijke spijs en lekkerlijk toebereide gerechten op zijne tafel te hebben gewoon was.
 
93)zijn lichaam
In plaats van het dak van zijn kostelijk en koninklijk paleis, waarin hij zich verhovaardigd had, ligt hij nu dag en nacht onder den blauwen hemel in het koude veld, zonder huis of hut.
 
94)zijn haar
Niet alleen het haar van zijn hoofd, maar al de haren van zijn lichaam.
 
95)wies als der arenden vederen,
Dat is, zo lang werd als der arenden, enz.; want hij had geen acht op zijn lichaam, hij dacht niet op het scheren van zijn haar, noch op het korten zijner nagelen, want hij was van zijn verstand beroofd; derhalve zijn zijne haren en nagels zo gewassen dat hij meer den gruwelijken en wilden vogels en gedierten gelijk scheen, dan den mensen.
 
96)dezer dagen nu,
Zie boven Dan. 4:16,32.
 
97)hief ik, Nebukadnezar,
De orde der woorden zou, naar den zin, deze zin: Mijn verstand kwam weder in mij, toen hief ik, enz.
 
98)mijn verstand kwam weer in mij;
Hieruit blijkt dat hij van zijn verstand een tijdlang is beroofd geweest; en heeft zijne ogen niet opwaarts ten hemel geslagen, totdat God hem als uit dezen dollen uitzinnigen slaap gered heeft; teoen eerst heeft hij gedacht dat God een rechtvaardig rechter was, en hij heeft zich voor Hem verdeemoedigd met verslagenheid en nederigheid des harten.
 
99)al de inwoners der aarde
Hoe sterk en machtig de mensen zijn, zo zijn zij in generlei manier met God te vergelijken, zij zijn ijdel en broos, hun rijk en regering vergaan haast, maar God is en blijft een Heere en Koning in eeuwigheid.
 
100)met het heir des hemels
Dat is, met de engelen, ook met de zon, maan, sterren en het ganse gebouw des hemels en der wolken. Zie de aantekening Gen. 2:1.
 
101)afslaan,
Verhinderen, weren, ophouden, afkeren kan.
 
102)Wat doet Gij?
Of, wat hebt gij gedaan?
 
103)kwam mijn verstand weder in mij;
Dit was het grootste en voornaamste dat hij verloren had, waar de koninklijke waardigheid niet bij te vergelijken was.
 
104)mijn glans weder op mij;
Te weten de glans, of vorige schone gestaltenis van zijn aangezicht. Zie Dan. 2:31.
 
105)raadsheren
Of, regenten, of vorsten.
 
106)geweldigen
Of edelen, of de groten des lands.
 
107)zochten mij,
Het schijnt dat de koning van zijne raden is afgezet en verstoten geworden, toen zij zagen dat hij uitzinnig was; maar dat zij hem weder gezocht en aangenomen hebben, toen zij zagen dat hij wederom tot zijn verstand gekomen was.
 
108)toegevoegd.
Te weten van God en de vorsten des rijks.
 
109)Nu prijs ik, Nebukadnezar,
Te weten nadat ik al het bovenverhaalde heb beleefd en bevonden. Anders: daarom prijs ik, enz.
 
110)verheerlijk den Koning des hemels,
Dat nochtans deze koning niet ganselijk tot den waren God is bekeerd geweest, blijkt boven Dan. 4:8, waar hij Bel zijn God noemt: Niemand kan twee heren tegelijk dienen, Matth. 6:24.
 
111)al Zijn werken waarheid,
Dat is, alles wat Hij belooft, voorzegt en dreigt, dat is waar, zeker en vast; daar is niets berispelijks in.
 
112)Zijn paden
Dat is, zijne handelingen, werken en daden.
 
113)gerichten zijn;
Zij bestaan niet alleen in het gericht, maar zij zijn zelf een regel en richtsnoer van alle gerichten; zijne handelingen stellen het gericht.
 
114)Hij is machtig te vernederen degenen,
Hier bekent de koning openlijk zijne zonde der hovaardij, waarmede hij die straf wel verdiend had.