1) | beide ik |
|
Dit woord moet daarbij gedaan worden, omdat de apostel spreekt in het meervoud, van beide zijn zendbrieven.
|
|
2) | door vermaning |
|
Grieks in vermaning of indachtigmaking.
|
|
3) | oprecht |
|
Namelijk in de leer van het Evangelie.
|
|
4) | gemoed opwekke; |
|
Of verstand.
|
|
5) | te voren gesproken zijn, |
|
Namelijk van den Messias èn den staat van Zijn rijk in het Nieuwe Testament.
|
|
6) | gebod, die des |
|
Dat is, aan onze leer, die wij u geleerd hebben, niet naar ons eigen goeddunken of gezag, maar als apostelen van onzen Heere Christus. Zie 2 Petr. 1:21. Beide deze worden zeer geschikt bijeengesteld, als zijnde tezamen de grond der christelijke leer. Zie dergelijke Ef. 2:20.
|
|
7) | eerst wetende, |
|
Dat is, vooral.
|
|
8) | in het laatste der |
|
Dat is, in de laatste dagen. Zie 2 Tim. 3:1.
|
|
9) | spotters komen zullen, |
|
Namelijk die spotten zullen zo met de voorzegging van God in Zijn Woord, vooral van het laatste oordeel en van het einde der wereld, als met degenen, die deze geloven, houdende hen voor slecht en al te licht gelovende lieden. Zie van deze Ps. 1:1; Jes. 22:13.
|
|
10) | naar hunne eigene |
|
Dat is, volgende de kwade lusten van hun vlees, in alle ongebondenheid des levens. Gelijk de Nikolaïten en huns gelijke deden.
|
|
|
|
11) | zeggen: Waar |
|
Namelijk spottenderwijze.
|
|
12) | is de belofte |
|
Dat is, blijft de vervulling dezer belofte en voorzegging? Dit vragen is zoveel als ontkennen.
|
|
13) | Zijner toekomst? |
|
Namelijk om te oordelen de levenden en de doden en de wereld te vernieuwen.
|
|
14) | de vaders |
|
Dat is, de voorouders.
|
|
15) | ontslapen zijn, |
|
Dat is, gestorven. Zie Matth. 9:24; 1 Cor. 11:30; 1 Thess. 4:13. Dit woord schijnen zijn ook spottenderwijze te gebruiken, alsof het wel tijd ware dat de vaders uit den slaap zouden opgewekt worden, zo er een opstanding der doden en een laatste oordeel zou zijn.
|
|
16) | alzo gelijk |
|
Of alzo gelijk het van het begin der schepping aan geweest is. Dit is hun rede, die zij stellen tegen de zekerheid der voorzeggingen van het laatste oordeel en voleinding der wereld, dewijl men ziet dat nu zo lange jaren, nadat de voorzeggingen geschied zijn, men geen vervulling derzelve verneemt; maar dat alles blijft gelijk het altijd geweest is, dat het dan niet gelofelijk is, dat deze immermeer zullen vervuld worden.
|
|
17) | willens is dit |
|
Dat is, zij willen dit niet weten en aanmerken.
|
|
18) | door het woord |
|
Dat is, door zijn kracht en bevel; zie Gen. 1:3; Ps. 33:6,9; Hebr. 1:3. Daarmede beantwoordt en wederlegt Petrus het voorgeven van de spotters, en bewijst dat het bestaan en vergaan van hemel en aarde alleen staat aan den wil, het bevel en de kracht van God, waardoor, gelijk hij ze geschapen heeft zo onderhoudt hij ze ook zo lang het hem belieft, en kan ze ook teniet maken door hetzelfde woord, als het Hem belieft.
|
|
19) | uit het water en |
|
Namelijk uitstekende, waar ze eerst mede bedekt was; Gen. 1:9.
|
|
20) | in het water bestaande; |
|
Grieks door. Hetwelk ook soms in betekent, gelijk 1 Tim. 2:15, zo ook 2 Petr. 3:5, dewijl de wateren zijn als de vastigheid waarin de aarde is en vaststaat. Zie Ps. 24:2.
|
|
21) | Door welke |
|
Namelijk hemel en aarde. Want die hebben beide hunne wateren tot den zondvloed gebracht, gelijk uitdrukkelijk getuigd wordt Gen. 7:11.
|
|
22) | de wereld, |
|
Dat is, de mensen en beesten, die toen in de wereld waren en leefden, uitgenomen die in de ark behouden werden.
|
|
23) | bedekt zijnde, |
|
Namelijk door het Woord en bevel van God. En de apostel wil daarmee bewijzen, dat gelijk God, als het Hem belieft heeft, door Zijn kracht de eerste wereld heeft doen vergaan met het water, dat Hij ook de tweede en tegenwoordige wereld met het vuur kan en zal doen vergaan, wanneer het Hem zal believen, gelijk in 2 Petr. 3:7 verklaard wordt.
|
|
24) | als een schat weggelegd, |
|
Dat is, bewaard, gelijk men een schat weglegt in de schatkamer, om te zijner tijd, als het ons belieft, uitgegeven en besteed te worden.
|
|
25) | ten vure bewaard |
|
Namelijk om daardoor verbrand te worden; zie Ps. 50:3; 2 Thess. 1:8.
|
|
26) | des oordeels, |
|
Dat is, van het laatste algemene oordeel; of der verdoemenis, gelijk de volgende woorden verklaren.
|
|
27) | dat een dag bij den |
|
En dat derhalve wij ons niet moeten verwonderen, dat de Heere, naar onze mening, zo lang vertoeft met het volbrengen Zijner belofte, alzo Hij de tijden niet rekent kort of lang naar ons dunken, daar Hij eeuwig en aan de tijden niet gebonden is.
|
|
28) | vertraagt de belofte |
|
Of vertraagt niet aangaande de belofte; dat is, stelt de volbrenging van de belofte niet uit boven den tijd, dien Hij daartoe bestemd heeft.
|
|
29) | traagheid achten), |
|
Dat is, uitstel, boven den bestemden tijd.
|
|
30) | over ons, niet willende, |
|
Namelijk die geroepen zijn tot de kennis van Christus en in Hem geloven; voor hoedanigen Hij naar het oordeel der liefde houdt al degenen aan wie Hij schrijft; zie 2 Petr. 1:1.
|
|
31) | enigen verloren gaan, |
|
Namelijk uit ons, die krachtig geroepen zijn en nog zullen worden. Want alzo God al wat Hij wil doen kan en ook doet, zo kan dit niet verstaan worden van ale en een ieder mens, dewijl de Schrift en de ervaring zelf getuigen, dat niet alle mensen zalig worden, maar velen verloren gaan.
|
|
32) | allen |
|
Namelijk uitverkorenen, van wie Hij hier spreekt; Openb. 6:11.
|
|
33) | tot bekering komen. |
|
Namelijk dat hun daartoe tijd gegeven worde.
|
|
34) | de dag des Heeren |
|
Dat is, de jongste of laatste dag, als de Heere komen zal ten oordeel.
|
|
35) | als een dief |
|
Dat is, onvoorziens. Zie de aantekeningen 1 Thess. 5:2.
|
|
36) | in welken de hemelen |
|
Namelijk dag des Heeren.
|
|
37) | met een gedruis |
|
Namelijk gelijk in een groot onweder of grote storting van water gehoord wordt.
|
|
38) | zullen voorbij gaan, |
|
Hoe dit voorbijgaan of vergaan van hemel en aarde geschieden zal, zijn er verschillende meningen, zo van oude als van nieuwe leraars. Sommigen menen, dat de substantie of het wezen zelf der wereld ten enenmale zal vergaan en vernietigd worden; anderen, dat alleen de hoedanigheden derzelve zullen vergaan en veranderd worden, en de substantie of wezen blijven. Welke mening wel de algemene en waarschijnlijkste is. Zie Ps. 102:26,27; Rom. 8:19.
|
|
|
|
39) | de elementen branden |
|
Namelijk waaruit alle lichamelijke schepselen bestaan, dat is, het vuur, de lucht, het water en de aarde.
|
|
40) | vergaan, en de aarde |
|
Grieks los gemaakt of ontbonden worden.
|
|
41) | de werken, die daarin zijn, |
|
Namelijk die de aarde uit zich voortbrengt of die de mensen op de aarde gemaakt en gebouwd hebben.
|
|
42) | verbranden. |
|
Namelijk door het vuur, waarvan gesproken is 2 Petr. 3:17.
|
|
43) | vergaan, |
|
Dat is, vergaan zullen. Zie 2 Petr. 3:10.
|
|
44) | hoedanigen behoort |
|
Dat is, hoe grote vlijt behoort gij dan aan te wenden, om zodanigen te zijn in ware godzaligheid, dat gij in dien verschrikkelijken dag moogt bestaan en plaats vinden in de toekomende wereld.
|
|
45) | Verwachtende en |
|
Namelijk met lijdzaamheid.
|
|
46) | haastende tot de |
|
Namelijk met verlangen.
|
|
47) | Gods, |
|
Dat is, van den Heere Jezus Christus, gelijk Tit. 2:13; of van God den Vader, die Zijn gericht houden zal door den Zoon; Hand. 17:31.
|
|
48) | in welken de hemelen, |
|
Of door welke, namelijk toekomst van den dag Gods.
|
|
49) | door vuur ontstoken |
|
Zie hiervan 2 Petr. 3:7,10.
|
|
50) | nieuwe hemelen |
|
Namelijk of van ene nieuwe substantie en wezen, of met nieuwe hoedanigheden versierd, en daardoor als vernieuwd. Zie de aantekeningen 2 Petr. 3:10.
|
|
51) | in dewelke |
|
Namelijk nieuwe hemelen en aarde. Want Hij spreekt in het meervoud.
|
|
52) | gerechtigheid |
|
Dat is, mensen die van de zonde gerechtvaardigd zijn, en anders niet dan gerechtigheid zullen plegen; daar deze aarde vol is van boze en ongerechtige mensen.
|
|
53) | woont. |
|
Dat is, wonen zal; dat is, waar de rechtvaardige mensen een vaste plaats zullen hebben en altijd daarin blijven en gerechtigheid oefenen.
|
|
54) | onbevlekt en onbestraffelijk |
|
Namelijk van de zonden en besmettingen der wereld. Want anderszins leeft niemand zonder enige vlek, 1 Kon. 8:46; Ps. 19:13; Spreuk. 20:9; Jak. 3:2; 1 Joh. 1:8; maar den gelovigen wordt de onbevlektheid van Christus als hun eigene toegerekend, Ef. 5:26,27; en zij wachten zich dat de zonden over hen niet heersen; Rom. 6:12.
|
|
55) | van Hem |
|
Namelijk van den Heer Jezus Christus.
|
|
56) | bevonden moogt worden |
|
Namelijk als Hij zal komen om te oordelen. Want gelijk iemand dan zal worden gevonden, zo zal hij geoordeeld worden; Pred. 11:3; Matth. 24:46.
|
|
57) | in vrede; |
|
Dat is, hebbende een gerust gemoed en een goed geweten voor God, en met de mensen in vrede levende.
|
|
58) | de lankmoedigheid |
|
Namelijk die Hij gebruikt, Zijn komst ten oordeel uitstellende, om den mensen tijd te geven tot bekering.
|
|
59) | voor zaligheid; |
|
Dat is, voor een zaak, die zeer dienstig is tot bevordering uwer zaligheid.
|
|
60) | ulieden geschreven |
|
Namelijk gelovige Joden, hetwelk hij gedaan heeft door den zendbrief aan de Hebreën. Zie Hebr. 6:2, en Hebr. 10:36,37.
|
|
61) | van deze dingen |
|
Namelijk van welke ik u nu onderwezen en vermaand heb, namelijk van de komst van Christus ten oordeel, van de voleinding der wereld, van de valse leraars en spotters, die opstaan zullen, enz.
|
|
62) | in welke dingen |
|
Of onder welke dingen.
|
|
|
|
63) | sommige zwaar zijn |
|
Namelijk dingen, of spreuken. Hij zegt dan niet dat al wat in de Schrift geleerd wordt zwaar zou zijn om te verstaan, maar alleen sommige dingen, vooral die van toekomende zaken of van den raad Gods over toekomende dingen spreken, welke, hoewel zij zwaar zijn om begrepen te worden, nochtans klaar genoeg voorgesteld worden, zo veel den gelovigen daarvan ter zaligheid nodig is te weten; gelijk ook alles wat ter zaligheid nodig is te weten, in de Heilige Schrift klaar genoeg geleerd en uitgedrukt wordt. Zie Deut. 29:29, en Deut. 30:11; Ps. 19:8, en Ps. 119:105; Spreuk. 6:23; 2 Cor. 4:3; 2 Petr. 1:19.
|
|
|
|
64) | de ongeleerde en |
|
Of onervaren; namelijk in Goddelijke dingen.
|
|
65) | onvaste mensen |
|
Of, onbevestigde, die in den rechten grond der christelijke leer niet zijn bevestigd.
|
|
66) | verdraaien, gelijk |
|
Namelijk met valse uitleggingen daarop te maken, en slechte gevolgtrekkingen daaruit te maken. Zie Rom. 3:5,8, en Rom. 9:19, en Rom. 11:1.
|
|
67) | tot hun eigen verderf. |
|
Waarmede aangewezen wordt, niet het oogmerk, dat zij daarmee voorhebben, maar de uitkomst die daarop volgen zal.
|
|
68) | zulks te voren wetende, |
|
Namelijk dat er zulke verleiders en spotters zullen opstaan en dat hun en hunner navolgers uitkomst zodanig zal zijn.
|
|
69) | wacht u, dat gij |
|
Grieks bewaart.
|
|
70) | der gruwelijke |
|
Namelijk van de valse leraars en spotters, die aan geen wetten onderworpen willen zijn.
|
|
71) | afgerukt wordt, en |
|
Of afgeleid.
|
|
72) | uitvalt |
|
Namelijk verlatende de gezonde leer en zulke dwalingen aannemende. Want, hoewel het zeker is, dat het onmogelijk is, dat de uitverkorenen zo zullen kunnen verleid worden, dat zij geheel uitvallen, Matth. 24:24; zo hebben zij nochtans dusdanige vermaningen en waarschuwingen van node, om daardoor als gewone middelen, opgewekt en staande gehouden te worden, dat zij niet uitvallen. Zie 1 Cor. 10:12,13.
|
|
73) | van uwe vastigheid; |
|
Dat is, van den vasten grond van uw geloof, dien gij eenmaal gelegd hebt.
|
|
|
|
74) | wast op in de |
|
Dat is, neemt dagelijks meer en meer toe in de christelijke leer; een gelijkenis, genomen van kinderen, die allengs opwassen tot volkomen grootte en mannelijken ouderdom. Zie van deze Ef. 4:13,14.
|
|
75) | Hem zij de heerlijkheid, |
|
Namelijk den Heere Jezus Christus; en daar deze lofzegging alleen toekomt den enigen waren God, zo is dit een klaar bewijs van de Godheid van Christus.
|
|
76) | nu en |
|
Dat is, in dit leven.
|
|
77) | in de dag der |
|
Dat is, in den tijd na dit leven, die eeuwiglijk duren zal.
|
|