1)	stond de satan op
	Zie de verdere aantekening over dit hoofdstuk 2 Sam. 24.
2)	hij porde David aan,
	Anders, verwekte, bewoog, hitste op.
3)	van Ber-seba
	Te weten, van het zuiden tot het noorden, van het ene einde des koninkrijks tot het andere. Alzo ook Richt. 20:1, en elders meer.
4)	mijn heer dit?
	Dat is, gij heer koning.
5)	hij doorwandelde
	Joab heeft op deze reis doorgebracht negen maanden en twintig dagen, gelijk te lezen is 2 Sam. 24:8.
6)	gans Israël was
	Zie 2 Sam. 24:9.
7)	elfhonderd duizend man,
	Hebreeuws, duizend duizenden, en honderd duizend.
8)	onder dezelve niet;
	Hebreeuws, in het midden derzelven niet.
9)	maar neem toch nu
	Zie 2 Sam. 12:13.
10)	Uws knechts weg,
	Dat is, mijne.
11)	ziener
	Dat is, profeet en leraar, die bij David was waar hij heenging. Van het woord ziener, zie 1 Sam. 9:9.
12)	het zwaard des HEEREN,
	De engel des Heeren heeft de Israëlieten met de pestilentie als met een zwaard geslagen en gedood. Zie onder, 1 Kron. 21:16,27.
13)	verdervenden
	Dat is, die met de pestilentie velen der inwoners van het land doden zal.
14)	laat mij toch
	Dat is: Ik kies de pest en niet den krijg. Laat mij alleenlijk in de hand des Heeren vallen.
15)	het berouwde Hem
	Dat is, Hij hield op van met de pest te verderven; menselijkerwijze van God gesproken. Zie Gen. 6:6.
16)	Ornan,
	Anders, Arauna en Arania, 2 Sam. 24:16,18, waar ook aangewezen is waarom hij een Jebusiet genoemd werd.
17)	met zakken,
	Dat is, met rouwklederen. Zie de aantekening Gen. 37:34.
18)	gezegd heb,
	Dat is, bevolen heb.
19)	zeer kwalijk
	Hebreeuws, kwalijk doende, kwalijk gedaan heb.
20)	wat hebben die gedaan?
	Het is wel waar dat de onderzaten niet misdaan hadden met het tellen des volks, maar evenwel zijn zij van God rechtvaardiglijk gestraft vanwege andere zonden.
21)	dat toch Uw hand
	David wil zeggen: Dood met de pest mij en het huis mijns vaders, dat is, mijn vrienden en bloedverwanten.
22)	Geef mij
	Dat is, verkoop mij; gelijk straks volgt.
23)	voor het volle
	Gelijk Gen. 23:9.
24)	Neem ze maar
	Hebreeuws, neem ze u, of, voor u.
25)	deze runderen,
	Te weten, met welke ik bezig ben te dorsen; want men placht in die tijden de ossen het koren te doen uittreden.
26)	Neen,
	Alsof David zeide: Ik wil geenszins om niet aannemen wat gij mij presenteert.
27)	maar ik zal
	Hebreeuws, kopende zal ik kopen.
28)	voor den HEERE
	Dat is, om den Heere te geven.
29)	zeshonderd gouden sikkelen
	Indien dit gemene sikkels geweest zijn, zo weegt elke sikkel twee drachmen of Franse kronen. Zodat David voor die plaats gegeven heeft duizend twee honderd Franse kronen. Voor de ossen en het andere gereedschap gaf hij vijftig zilveren sikkels. Zie verder de aantekening Gen. 24:22, en 2 Sam. 24:24.
30)	zo antwoordde Hij
	Dat is, God liet vuur van den hemel vallen op het brandoffer, daarmede betuigende dat Hij Davids gebed verhoord had. Vergelijk hiermede hetgeen Lev. 9:24; 1 Kon. 18:38, en 2 Kron. 7:1 staat.
31)	te Gibeon.
	Zie boven, 1 Kron. 16:39; 2 Kron. 1:3.
32)	hetzelve,
	Te weten, brandofferaltaar; of tabernakel die te Gibeon was.